ceeren boven de film. Is het bij sportgebeurtenissen b.v. niet zoo, dat slechts weinigen zich met de sport bezighouden, terwijl de sportieve verrichtin gen als zoodanig als kijkspel dienen voor de massa en derhalve als publieke vermakelijkheid worden genoten? Men moet wel zeer bevooroordeeld zijn, wanneer men een dergelijke vermakelijkheid in dezen tijd van meer belang acht dan de film, zulks met mis kenning van de groote cultureele waarde, welke de film in zich bergt. Wat er van te zeggen, dat de bezoekers van sportterreinen, gesteld, dat zij de vermakelijkheidsbelasting betalen, minder behoeven te betalen, dan wanneer zij een paar straten verder b.v. dezelfde evenementen op het witte doek wil len zien. Ons dunkt, dat uit een zoodanige differentiatie de grievende bejegening van het film- en bioscoop bedrijf duidelijk naar voren springt. Een bekend expert als de Groningsche hoog leeraar in de statistiek en staathuishoudkunde, Prof. H. W. C. Bordewijk, schrijft over een der gelijke differentiatie als volgt: ,.Het is bekend, dat, evenals de Personeele Be lasting op haar willekeurige manier, ook de vele plaatselijke verordeningen op de heffing van ver makelijkheidsbelasting allerlei differentieering heb ben aangebracht, van algeheele vrijstelling tot vol- belasten toe. Regelmatig behoort dan het bioscoop bedrijf met variété (in tegenstelling tot de revue), circus, bals en alle andere voorstellingen, tot de zwaarst belaste. Dat het onderscheid in zake de cultureele- of zuivere kunstwaarde niet het cri terium vestigt, is overduidelijk. Er zijn b.v. prach tige films en miserabele revues en operettes. Ook is er op het gebied van „zuivere tooneelvoorstellin— gen" niet alles goud, dat daar blinkt. Wat moet men zeggen van ,.alle tentoonstellingen, voordrach ten en wedstrijden", die veelal onder het lager tarief vallen? En wanneer, gelijk ik voor kort nog in Parijs zag, na een film een geniaal kunstenaar als de clown Grock (denk bij ons aan Buzeau, doch die zorgt wel voor handhaving van het revue-ver band) optreedt? Amusement, zeer zeker, maar van het hoogste soort. Moet dan het zwaarste tarief gelden? Elk logisch richtsnoer is zoek. Als het geld er maar komt." Intusschen constateeren wij met voldoening, dat de Raad van Castricum blijkbaar anders over deze zaken oordeelt dan zijn Voorzitter. Moge het in zicht van den Raad het Gemeentebestuur tot richt snoer dienen! DE VERMAKELIJKHEIDSBELASTING TE RIJSWIJK Naar aanleiding van ons artikeltje in het vorig nummer van het Officieel Orgaan over de wijzi gingsverordening op de heffing eener belasting op vermakelijkheden in de gemeente Rijswijk schrijft ons de Secretaris dezer Gemeente, de heer D. v. Geest, het volgende: „Met belangstelling las ik het artikel „Rond de belasting op vermakelijkheden te Rijswijk" in het orgaan van Uw Bond No. 67 van 16 Mei 1938. Een tweetal punten daarin trok in het bij zonder mijn aandacht. Ten eerste de mededeeling, dat de „requestrant in kwestie" zich terzake herhaal delijk tot het gemeentebestuur heeft gewend, echter zonder succes, met het gevolg, dat de plannen moesten worden opgegeven. Inder daad, de plannen zijn opgegeven, maar niet als gevolg van het gemis aan-, maar ondanks het behalen van succes bij het gemeentebe stuur, dat bij herhaling medewerking had toe gezegd tot herstel van het oude belasting percentage. De reden der mislukking van de plannen ligt dan ook elders, zooals U gelijk anderen reeds bij een voorloopig onderzoek zou hebben kunnen blijken. Ten tweede trof mij Uw beoordeeling van de slotalinea van het voorstel van Burge meester en Wethouders aan den Raad. Wat U daarin leest is er inderdaad uit te halen, dit zij toegegeven. Doch alleen voor diengene, die „kwade trouw" aan zijn overwegingen ten grondslag meent te moeten leggen. Want een handelwijze als door U als mogelijk veronder steld verdient geen billijker, wel nog ongun stiger beoordeeling. Maar waarom kon niet „goede trouw" basis voor Uw overwegingen zijn? Ware dit niet een redelijker en van edeler gevoelens getuigend standpunt ge weest? Dan zoudt U ook ongetwijfeld in die alinea iets anders hebben gelezen dan wat U nu zegt als eenig resultaat van Uw overwe gingen te hebben overgehouden. Uiteraard is de bedoeling van Burgemeester en Wethou ders dan ook een andere geweest. En het stemt tot voldoening, dat geen der raadsleden de U.i, voor de hand liggende, maar weinig edele bedoeling van het College „gesnapt" heeft. Het pleit voor hen! Wellicht vindt U termen om ook den in houd van dit schrijven aan de openbaarheid prijs te geven; ik machtig U daartoe gaarne." Met genoegen publiceeren wij dit schrijven van den Rijswijkschen Gemeentesecretaris, doch hij duide ons .niet euvel, dat wij moeten bekennen

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 8