8
ven, welke tot het Tuschinski-Concern behoorden, zijn inge
bracht en o.a. door de Tem in de Matu zijn ingebracht alle
vorderingen en het geheele bedrijf der Tem; dat door de Tem
aan de Matu ook werd overgedragen de voorwaardelijke
vordering van op gedaagde, vermeld in art. 9 van
voornoemd contract van Maart 1935, waarmede de Matu
tevens alle rechten en verplichtingen uit dat contract over
nam; dat de eveneens op 21 September 1936 opgerichte Naam-
looze Vennootschap van eischercs de exploitatie van alle
tot het Tuschinski-Concern behoorende theaters overnam en
dus ook van het Passage Theater te Amsterdam; dat eische-
res hierdoor dus ook de verplichtingen uit voornoemd con
tract van Maart 1936 tegenover gedaagde kreeg en dat van
zelfsprekend ook de rechten uit dat contract eveneens aan
eischeres komen; dat door deze reorganisatie het Tuschinski-
Concern, zij het dan ook in gewijzigden vorm, bleef bestaan
en eischeres trad in de plaats van de Tem; dat de exploi
tatie door eischeres in wezen geen verandering was; dat ge
daagde aanvankelijk zich bereid heeft verklaard eraan mede
te werken, dat bij schriftelijke acte de rechten en verplich
tingen uit de exploitatie-overeenkomst van Maart 1935 aan
eischeres zouden worden overgedragen, maar dat gedaagde
ten slotte geweigerd heeft deze medewerking te verleenen;
dat de Matu daarop bij acte van 16 Maart 1938 alle rechten
en verplichtingen, welke uit het exploitatie-contract van
Maart 1935 aan haar toekwamen resp. op haar rustten, onder
welke de voornoemde vordering ad op gedaagde,
heeft overgedragen aan eischeres; dat door deze acte van
cessie eischeres ook formeel gesteld werd in de rechten van
de Matu uit voornoemd contract van Maart 1935, dat op 17
Maart 1938 de N.V. Damrak Handelsblad Cineac te Ara
sterdam een Cineac Theater aan den Nieuwendijk te Amster
dam heeft geopent; dat deze N.V. behoort tot het concern der
S. A. Rixe te Parijs en eischeres mitsdien op grond van
artikel 9 van het contract van Maart 1935 van gedaagde be
taling heeft geëischt van zijnde de eerste termijn van
het totaal verschuldigd bedrag a bij opening van voor
noemd Cineac Theater aan den Nieuwendijk te Amsterdam;
dat gedaagde deze betaling geweigerd heeft, zich erop beroe
pende, dat in artikel 9 van voornoemd contract van Maart
1935 de betaling van de afhankelijk is gesteld van de
voorwaarde, dat ten tijde van de opening van een Cineac
theater aan den Nieuwendijk of in de Kalverstraat te Am
sterdam het aldaar geëxploiteerde Passage Theater nog bij de
Tem in exploitatie zou moeten zijn en dat gedaagde stelt,
dat dit niet het geval is; dat eischeres, die het verweer van
gedaagde niet te goeder trouw acht, stelt, dat het intrensieke
van de reorganisaie van het Tuschinski-Concern in 1936 is
geweest, dat de Matu als schuldenares in de plaats is ge
treden van de verschillende tot het concern behoorende rechts
personen en op zich genomen heeft deze schulden uit de ex
ploitatie der verschillende theaters te voldoen; terwijl met
de exploitatie van alle theaters eischeres werd belast; dat
tevens werd vastgelegd, dat de heeren Tuschinski, Gerschta-
nowitz en Ehrlich onder bepaalde voorwaarden de aandeelen
van de Matu en van eischeres zouden kunnen verkrijgen en
dat er dus op het oogenblik een overgangstijdperk is, het
welk door de Matu en eischeres wordt overbrugd; dat door
deze reorganisatie ook de exploitatie in wezen dezelfde is
gebleven; dat het Passage Theater te Amsterdam nog steeds
behoort tot het Tuschinski-Concern en dat het ter bijzon
dere bescherming van de exploitatie van dit theater is, dat de
heer A. Tuschinski destijds in artikel 9 van het contract van
Maart 1935 een bedrag van heeft bedongen; dat eische
res op deze gronden der Commissie verzocht heeft gedaagde
te veroordeelen tot betaling van een bedrag van en
wel terstond met de rente daarvan ad 5 's jaars
sedert 17 Maart 1938, op 17 Maart 1939 met de rente
daarvan ad 5% 's jaars sedert 17 Maart 1939 en op
17 Maart 1940 met de rente daarvan ad 5 's jaars sedert
17 Maart 1940;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
het onjuist is, dat de Damrak Theater N.V. zou behooren tot
het concern der S. A. Rixe; dat deze laatste vennootschap
ten tijde der oprichting van de N.V. Damrak Theater zelfs
niet meer bestond; dat de N.V. Damrak Theater ook niet
zonder meer beschouwd kan worden als behoorende tot het
Cineac-Concern; dat alle 20 hier te lande of in het buiten
land bestaande Cineac-vennootschappen toch verschillen met
het Damrak Theater NV., omdat alleen deze laatste is tot
stand gekomen met kapitaalsdeelname van een ander bio
scoopconcern, de N.V. Rema te Amsterdam, en omdat op
grond van de winstverdeeüng en de verhouding ten aanzien
van het aandeelenbezit het Damrak Theater N.V. hoogstens
voor 58 tot het Cineac-concern behoort; dat gedaagde be
taling van het door eischeres gevorderd bedrag weigert, om
dat zij niets verschuïd'gd meent te zijn; dat artikel 9 van
het exploitatiecontract van Maart 1935 zeer duidelijk voor
schrijft, dat niets verschuldigd is, indien de Tem niet meer
het Passage Theater te Amsterdam exploiteert, en dat dit
thans niet zoo is, acht gedaagde aan geen twijfel onderhevig;
dat aan gedaagde noch van de overdracht aan de Matu der
voorwaardelijke vordering ad noch van de acte van
cessie kennis werd gegeven; dat er geen sprake van is, dat
gedaagde maar zonder meer als tegenpartij dient te erkennen
elke nieuwe vennootschap, die men gelieft te creëeren; dat de
Tem nog steeds bestaat en in het Handelsregister is inge
schreven; dat gedaagde weigert eischeres als mede-contrac
tant te erkennen en dat zij in deze alleen de Tem, met wie
zij een contract heeft, kent; dat het Damrak Theater niet of
hoogstens slechts ten deele gerekend kan worden te behoo
ren tot het Cineac Concern, maar dat bovendien dr oofd-
ingang van dit theater zich bevindt aan het Darr ak en, de
ingang aan den Nieuwendijk, waarvan slech' - 20% van
het totaal aantal bezoekers gebruik maakt ,Vy oijkomstiger
aard is, dat de vennootschap van eischeres niet vereenzelvigc:
mag worden met de Tem; dat immers directeuren en aan
deelhouders van de Tem zijn de heeren Tuschinski, Gerschta-
nowitz en Ehrlich en dat aandeelhouders van de N. Tuben
(eischeres) zijn de N.V. Prudentia, de N.V. Filma, de N.V.
Studio en de heer Zuurdeeg, terwijl directeur van eischeres
is de heer J. van Santen; dat de Tem van de Matu slechts
één aandeel heeft; dat de voorwaarden, waarop de heeren
Tuschinski, Gerschtanowitz en Ehrlich de aandeelen van de
Matu zouden kunnen krijgen zoo moeilijk te vervullen zijn,
dat het practisch uitgesloten is, dat genoemde heeren die
aandeelen kunnen verkrijgen; dat bij de onderhandelingen,
voorafgaande aan het tot stand komen van de exploitatie
overeenkomst van Maart 1935, gedaagde, gezien de moei
lijkheden, waarin de Tem verkeerde, heeft bedongen, gelijk
in het contract is vastgelegd, dat, indien deze moeilijkheden
ertoe zouden leiden, dat de Tem niet meer het Passage Thea
ter zou exploiteeren, de bepaling van artikel 9 zou komen
te vervallen; dat het blijkens artikel 9 van het contract van
Maart 1935 de bedoeling van partijen was, dat het Pass?'
Theater door Rixe of een tot haar concern behoorende onder
neming zou worden overgenomen en dat er daaromtrent ook
onderhandelingen zijn gevoerd; dat het bereikte accoord ten
gevolge van de déconfiture van het Tuschinski-bedrijf niet
kon worden uitgevoerd, maar dat eischeres na de reorgani
satie principieel geweigerd heeft aan deze overname mede
te werken, waardoor dus de uitvoering van hetgeen in de
laatste alinea van artikel 9 van het contract van Maart 1935
is vermeld, onmogelijk is; dat bij de mondelinge vaststelling
van artikel 9 van dit contract het Nederlandsche bioscoop
bedrijf nog niet „gesloten" was; dat artikel 9 bedongen werd
ter bijzondere bescherming van het Passage Theater, hetgeen
logisch verklaarbaar was, indien de Tem exploitante bleef
van het Passage Theater en een nog niet bestaande bioscoop
zou worden gesticht, die in een zeker opzicht zou kunnen
worden beschouwd als een nieuwe concurrente; dat de situa
tie echter geheel anders werd, toen het bioscoopbedrijf „ge
sloten" werd en eischeres niet bereid was over de over
name van het Passage Theater te onderhandelen; dat Dam
rak Theater N.V. haar theater heeft ingericht in het bestaan
de Capitol Theater te Amsterdam; dat er tengevolge hiervan
geen nieuw bioscooptheater bij kwam, maar er integendeel
eeri directe concurrent van het Passage Theater, een con
current, die dezelfde soort films als het Passage Theater
vertoonde, heenging om plaats te maken voor een journaal-