theater, dat in minder sterke mate een concurrent voor het
Passage Theater is dan het vroegere Capitol Theater; dat ar
tikel 9 van het contract van Maart 1935 derhalve niet voor
zag de sluiting van liet Nederlandsche film- en bioscoopbe
drijf! en niet de bedoeling had een boete-clausule voor te
schrijven in geval een bestaande concurréerènde bioscoop
onderneming aan den Nieuwendijk zou worden overgenomen;
dat gedaagde op deze gronden der Commissie verzocht heeft
aan eischeres haar vordering te ontzeggen;
dat eischeres zich op het standpunt stelt, dat hel niet
terzake doet, of het Damrak Theater behalve aan den Nieu
wendijk ook nog aan het Damrak .eén ingang heeft, daar in
ieder geval dit theater aan den Nieuwendijk open is, d.vv.z.
voor het publiek is opengesteld; dat het doel van de reor-
garnisatie van het Tuschinski-Conccrn was om dit concern
te behouden en de heeren Tuschinski, Gerschtanowitz en
Ehrlich in de gelegenheid te stellen om na betaling der schul
den wederom het concern over te nemen, waarvoor aan
genoemde heeren een optie op de aandeelen is verleend; dat
het voor de zaak niet van belang is. of en hoc deze heeren
in staat zullen zijn de aandeelen wederom te verkrijgen;
dat het toetreden van nieuwe aandeelhouders en de vor
ming van een nieuw bestuur het intrensieke van de reorgani-
satie niet heeft aangetast en dat er in het geheel geen sprake
is van een nieuwe exploitatie, maar van een voortzetting
der oude exploitatie; dat dan ook een dergelijke exploitatie
alk 'chten van het concern moet hebben; dat weliswaar
door gt'daagde niets verschuldigd zou zijn, indien Rixe of
een tot >r concern behoorende onderneming het Passage
Theater Hgendom of exploitatie zou overnemen en dat
daarover ook wel onderhandelingen zijn gevoerd, maar dat
ten slotte de hypotheekhouder van het Passage Theater zijn
verei.'^chte medewerking heeft geweigerd en er geen overeen
stemming betreffende de overname is tot stand gekomen:
dat het geschil in hoofdzaak betrekking heeft op de inter
pretatie van artikel 9 van het zoogenaamde exploitatie
contract van Maart 1935, aangegaan tusschen de Tem en
den heer A. Tuschinski eenerzijds en de S. A. Rixe en ge
daagde anderzijds, welk artikel als volgt luidt:
„Rixe zal aan Tuschinski N.V. (Tem) een bedrag
betalen van indien zij of een tot haar concern
behoorende onderneming gedurende den loop dezer over
eenkomst een theater in den trant van Cineac-theaters
opent te Amsterdam aan den Nieuwendijk of in de Kal-
verstraat, mits het thans door Tuschinski N.V. (Tem)
aldaar geëxploiteerde Passage Theater tijdens die ope
ning nog bij Tuschinski N.V. (Tem) in exploitatie is.
Van bedoeld bedrag van wordt bij de
opening betaald, een jaar daarna en nog
een jaar later.
Het bedrag van is niet verschuldigd, indien
gezegd Passage Theater door Rixe of een tot haar Con
cern behoorende onderneming in eigendom of exploi
tatie wordt overgenomen";
dat bij de beoordeeling van de vraag, of eischeres uit de
overeenkomst van Maart 1935 tegenover gedaagde rechten
kan doen gelden, in aanmerking moet worden genomen, dat
die overeenkomst, gelijk uit het door de Commissie ingesteld
onderzoek is gebleken en overigens moet worden opgemaakt
uit den aanhef van het contract, in feite is aangegaan tus
schen den heer A. Tuschinski voor de tot zijn concern be
hoorende ondernemingen en door wijlen den heer R. Ford
voor het Cineac-concern;
dat weliswaar in het contract hier en daar onderscheid is
gemaakt tusschen Rixe en gedaagde en tusschen den heer
A. Tuschinski en de Tem, maar dat daarin, zooals hieronder
nader wordt uiteengezet, slechts gezien moeten worden de
juridische bewoordingen ter aanduiding van de concerns en
de onderdeden daarvan en dat met de vermelding van de
Tem in artikel 9 van het contract geacht moet worden te
zijn bedoeld het orgaan van het Tuschinski-concern, dat spe
ciaal met de exploitatie van de tot dat concern behoorende
theaters en dus ook van het Passage Theater te Amsterdam
was belast, hetgeen mede blijkt uit de bewoordingen van arti
kel 9 voor wat betreft de exploitatie „bij" de Tem, waaruit
moet worden opgemaakt, dat het Passage Theater niet persé
„door" de Tem behoefde te worden geëxploiteerd, maar dat
het ook zou kunnen worden geëxploiteerd door een natuur
lijke of rechtspersoon, waarbij de Tem zou zijn betrokken;
dat bovendien, gelijk hieronder nader wordt uiteengezel,
eischeres als zijnde hetzelfde orgaan van het Tuschinski-
Concern, dat met de exploitatie der Tuschinski-theaters is
belast, in de plaats is gekomen van de Tem, zoodat wat in
artikel 9 van het contract ten aanzien van de Tem is bedon
gen, thans van toepassing moet worden geacht op eischeres
(die na de reorganisatie van het Tuschinski-Concern het
Passage Theater te Amsterdam exploiteert), zonder dat daar
door afbreuk wordt gedaan aan de beperking, welke dit
artikel inhoudt;
dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeres op grond
van de overeenkomst van Maart 1935 tegenover gedaagde
slechts rechten kan doen gelden, indien ten eerste de exploi
tatie van het Passage Theater te Amsterdam nog tot het
Tuschinski-Concern behoort en ten tweede het Damrak
Cineac-Theater door het Cineac-Concern wordt geëxploiteerd;
dat wijziging van juridische vormen van een concern geen
verandering in het wezen van een concern behoeft te brengen;
dat in het geval van het Tuschinski-Concern alle tot dat
concern behoorende ondernemingen zijn ingebracht in twee
naamlooze vennootschappen, de Matu en de Tubem, waarbij
alle baten en schulden van het concern worden overgedra
gen, maar dat in wezen aan het complex van bioscoopthea
ters, tot het concern behoorende. niets is veranderd, ook al
zijn er in de directie van het concern wijzigingen gekomen,
evenmin als het Cineac-concern in wezen is veranderd, toen
er na het overlijden van den heer R. Ford een ander met
de leiding van het concern werd belast;
dat immers concerns als dat van Tuschinski en Cineac
beschouwd moeten worden als op zich zelf bestaande orga
nismen, waarvoor het moeilijk is. gezien het feit, dat de
onderdeden van zulke concerns gewoonlijk over verschillen
de rechtspersonen verspreid zijn, een juridisch juiste formu-
lcering te geven, maar waarvan het bestaan als zelfstandig
organisme niettemin zeer evident is;
dat het Tuschinski-Concern in zijn nieuwe juridische ge
daante (de Matu en eischeres) uit het contract van Maart
1935 tegenover gedaagde nog dezelfde rechten en verplich
tingen geacht moet worden te hebben als in zijn vroegere
gedaante en dat de overdracht door de Matu aan eischeres
van de voorwaardelijke vordering van op gedaag
de geen andere dan formeele beteekenis heeft, zoodat, daar
gelaten dat de Commissie de tegen deze overdracht door
gedaagde opgeworpen bezwaren, waarvan gedaagde zelve de
juridische onhoudbaarheid heeft toegegeven, ongegrond acht,
eischeres, als rechtsopvolgster van de Tem voor wat betreft
artikel 9 van dat contract moet worden beschouwd;
dat uit het vorenstaande tevens volgt, dat, aangezien op
vorcngemelde gronden eischeres, als zijnde het met de exploi-
(atie der Tuschinski-theaters belaste orgaan, geacht moet
worden te zijn getreden in de rechten van de Tem, voor
wat het contract van Maart 1935 betreft, de Commissie niet
behoeft te treden in een beoordeeling van de vraag, of ge
daagde destijds al dan niet aan eischeres de toezegging heeft
gedaan mede te werken aan een formeele overdracht van
dat contract ten name van eischeres en of uit haar gedra
gingen al dan niet gebleken zou zijn, dat zij in feite reeds
eischeres zou hebben erkend als degene, die het contract
van Maart 1935 heeft overgenomen en op wie de daaruit
voortvloeiende verplichtingen rusten en aan wie dan ook de
rechten uit dat contract toekomen;
dat het niet voor betwisting vatbaar is, dat de N.V. Dam-
rak Theater te Amsterdam behoort tot hetzelfde Cineac-
concern als gedaagde, daar blijkens de Statuten dezer naam
looze vennootschap de overgroote meerderheid der aandeelen
in handen is van de eveneens tot het Cineac-concern behoo
rende Cineac N.V. te Amsterdam;
dat vaststaat, dat er door de tot het concern van gedaagde
behoorende N.V. Damrak Theater een theater in den trant
der Cineac-Theaters op 17 Maart 1938 aan den Nieuwendijk
te Amsterdam is geopend, zoodat het bepaalde in artikel 9