8 noodtoestand, doordat alle bioscopen in ons land zonder uitzondering en in georganiseerd overleg reeds van 1 Januari 1934 af de aan eischeres ter verdediging en exploitatie toevertrouwde muziek- auteursrechten voorbijzien; en op die gronden heeft doen concludeeren dat het Ons moge beriagen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet of hooger beroep en op de minuut: Ie. gedaagde op te dragen te verhinderen, dat in de door haar geëxploiteerd wordende bioscoop theaters, het „City Theater" aan de Veenestraat 25 te 's-Gravenhage, de Cinema „Odeon" aan de Heerengracht 13 te 's-Gravenhage, het „Flora Theater" aan de Wagenstraat 7981 te 's-Gra venhage, het „City Theater" aan het Kleine Gart- manplantsoen 1325 te Amsterdam en het Thea ter „Lumière" aan den Coolsingel 83 te Rotter dam, met behulp van een installatie of installaties, geschikt om muziek langs mechanischen weg ten gehoore te brengen door middel van geluidsfilm, gramofoonplaat of ander daartoe geschikt voor werp muziekwerken in het openbaar worden uitge voerd, welke tot het repertoire van eischeres be- hooren en waarvoor dus toestemming van eische res noodig is; 2e. gedaagde te veroordeelen om voor iedere voorstelling, waarin het sub Ie genoemde verbod wordt overtreden, aan eischeres te betalen een dwangsom van f 10.000. een en ander met veroordeeling van gedaagde in de kosten van dit geding. Overwegende dat de zaak mondeling is toege licht voor eischeres door Mr. J. Heintz, advocaat te Amsterdam en voor gedaagde door haar procu reur, waarna de uitspraak door Ons is bepaald op heden; ten aanzien van het recht: Overwegende dat gedaagde heeft aangevoerd dat de vordering niet spoedeischend is en dat de beslissing, welke gevraagd wordt, is eene beslis sing ten principale doch Wij beide excepties ver werpen; de eerste omdat, wat er zij van de juist heid van het standpunt van eischeres dat een drei ging bestaat dat gedaagde in de naaste toekomst de belangen van eischeres zal schaden, de stelling dat het bedrijf van eischeres in een noodtoestand is geraakt doordien alle bioscopen in Nederland zonder uitzondering en in georganiseerd overleg reeds van 1 Januari 1934 af de aan eischeres ter verdediging en exploitatie toevertrouwde muziek- aüteursrechten voorbijzien, een voorziening in kort geding voldoende rechtvaardigt, de tweede omdat uit het geheel van de stellingen van eischeres, ge lijk deze in de dagvaarding zijn weergegeven, het voorloopig karakter van de van Ons gevraagde maatregelen genoegzaam volgt; Overwegende wat de zaak zelve betreft: dat als door gedaagde niet betwist geacht mag worden tusschen partijen vast te staan hetgeen is gesteld in de zinsneden 1, 2, 5, 6 en 9 van de dagvaarding; dat bij de lezing van de dagvaarding terstond opvalt, dat eischeres niet bepaalde muziek-auteurs- rechten van met name vermelde componisten of andere rechthebbenden op uitvoeringsauteursrech ten van muziekwerken noemt doch zij gemeend heeft zich te kunnen bepalen tot de geheel algemeene stellingen, dat zij voor het in de zinsnede 2 van de dagvaarding genoemd doel een zeer uitgebreid repertoire van muziekwerken tot hare beschikking heeft, dat dit repertoire is ontstaan op de wijze als in zinsnede 4 aangegeven en dat tot dat re pertoire ook behooren muziekwerken welke bij de vertooning van geluidsfilms in het openbaar wor den ten gehoore gebracht, aan welke laatste stel ling eischeres dan de gevolgtrekking verbindt dat derhalve voor de openbare uitvoering van die mu ziekwerken de toestemming van eischeres is ver- eischt; dat gedaagde tegen dezen opzet van de dagvaar ding en tegen die gevolgtrekking terecht bezwaar heeft gemaakt; dat immers eischeres niet, althans niet voldoende, heeft ontkend dat, zooals door gedaagde is be toogd, er geluidsfilms zijn, ten aanzien waarvan het opvoeringsrecht, al behoort de muziek tot het Buma-repertoire, aan den maker van die films is overgedragen, mitsdien het uitvoeren van bij die films behoorende muziek tegenover eischeres niet onrechtmatig kan worden geacht; dat eischeres dus niet kon volstaan met geheel algemeen te stellen dat de componisten hunne rechten op uitvoeringsauteursrecht in Nederland ter verdediging en exploitatie aan haar hebben toe vertrouwd doch zij in de dagvaarding de bepaalde bij bepaalde geluidsfilms behoorende muziekwer ken welker uitvoering zij aan gedaagde verwijt had moeten noemen; Overwegende dat eischeres bij de mondelinge toelichting wel twee inbreuken door gedaagde op het Buma-repertoire gepleegd heeft genoemd, na melijk de geluidsfilm „Fire over England", waar bij muziek is ten gehoore gebracht van een Engel- schen componist ter verdediging van wiens uit voeringsauteursrecht eischeres gerechtigd is op te treden en de geluidsfilm „Paljas" met bijbehooren- de muziek van den componist Léon-Cavallo, ten aanzien van welke film eene Fransche firma bij de overdracht van hare rechten het uitvoerings auteursrecht heeft uitgesloten; dat echter deze twee gevallen, trouwens door eischeres slechts genoemd teneinde de volgens haar dreigende aantasting van haar repertoire bij het vertoonen van geluidsfilms te illustreeren, het vorenbedoeld, gemis in de dagvaarding niet kunnen goedmaken, terwijl overigens volgens eischeres die films slechts zijn opgevoerd in het City Theater te Amsterdam, dus slechts in één van de vijf in de dagvaarding genoemde als door gedaagde ge-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 10