meld in de desbetreffende aankondiging dezer productie in
het „Nieuw Weekblad voor de Cinematografie" van 19 Juni
1936, hoewel eischeres nadrukkelijk heeft geweigerd zulks in
het contract d.d. 25 September 1936 te doen vermelden;
dat uit hetgeen in de voorafgaande overweging is vermeld
geconcludeerd kan worden, dat weliswaar eischeres zich niet
aan een aantal van 30 tot 40 door Gaumont-British te ver
vaardigen films wilde binden, doch de af te nemen 12 films
gekozen zouden worden uit een aantal films, dat in ieder
geval niet kleiner zou zijn dan 30.
dat vaststaat, dat eischeres niet meer dan 23 films voor
het maken der keuze beschikbaar had, waarvan er 6 niet
door Gaumont-British waren geproduceerd:
dat het argument van eischeres, dat zij volgens het con
tract beschikbaar zou hebben te stellen films, welke door
Gaumont-British „getrade-showed" zijn, niet geheel steek
houdend moet worden geacht, zijnde het niet voor betwisting
vatbaar, dat de overeenkomst is aangegaan voor de Gaumont-
British-prductie, d.w.z. een bepaalde serie films, welke geheel
of vrijwel geheel door Gaumont-British zouden worden ver
vaardigd;
dat bovendien gedaagden bij het aangaan der overeen
komst op grond van hun vroegere ervaringen met Gaumont-
British-films bepaalde verwachtingen kenden koesteren ten
aanzien van het genre en de samenstelling der nieuwe Gau-
mont-British-productie, hetgeen echter niet van toepassing
is op de 6 meergemelde films, welke niet door Gaumont-
British, doch door andere Engelsche maatschapijen zijn ver
vaardigd;
dat aangezien ook het contract d.d. 25 September 1936
op dit punt niet duidelijk is, althans voor tweeërlei uitleg vat
baar, bedoelde 6 films, waaruit gedaagden slechts één film
hebben gekozen, voor vertooning in hun theaters Rotterdam,
niet ten volle gerekend mogen worden bij het aantal door
eischeres beschikbaar gestelde films;
dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeres geacht moet
worden haar verplichtingen, voortspruitende uit het contact
d.d. 25 September 1936, niet ten volle ten opzichte van ge
daagden te zijn nagekomen, daar zij slechts 23 in plaats van
30 films voor het maken van een keuze aan gedaagden ter
beschikking heeft kunnen stellen, terwijl bij deze 23 films
nog zijn inbegrepen 6 films, welke in ieder geval niet ten
volle voor het maken van een keuze in aanmerking kunnen
komen;
dat de Commissie niet wenscht te treden in een beoor
deeling van de vraag, of de kwaliteit der geleverde films kan
beantwoorden aan de verwachtingen, die gedaagden bij het
afsluiten van het contract dienaangaande mochten hebben,
daar op het tijdstip van het afsluiten van het contract, de
tot de Gaumont-British-productie behoorende films zoo al
niet geheel, dan toch voor het grootste gedeelte nog ver
vaardigd moesten worden, zoodat gedaagden het risico, dat
deze films niet aan de verwachtingen zouden beantwoorden,
hebben geaccepteerd;
dat de Commissie op grond van vorenstaande overwegin
gen de vordering van eischeres slechts ten deele voor toe
wijzing vatbaar acht;
dat bij de vaststelling van het toe te wijzen bedrag de
Commissie eenerzijds rekening heeft gehouden met het feit,
dat eischeres haar contractueele verplichtingen ten opzichte
van gedaagden slechts ten deele is nagekomen en anderzijds
met het feit, dat ook gedaagden verhoudingsgewijs een kleiner
bedrag aan filmhuuropbrengst aan eischeres hebben afge
dragen, dan op grond van de contractueele condities en het
aantal geleverde films juist moet worden geacht, waarbij de
Commissie bovendien in aanmerking heeft genomen, dat één
der gedaagden geen enkele film tot het contract behoorende
van eischeres heeft afgenomen;
dat op arond van de voorafgaande overweging de vorde
ring van eischeres tot een bedrag van dient te worden
toegewezen en gedaagden mitsdien moeten worden veroor
deeld om tegen kwijting aan eischeres te betalen het toege
wezen bedrag a alsmede in de geschilkosten, welke
de Commissie met het oog op de uitvoerige behandeling,
welke deze zaak vereischt, op 40.heeft bepaald.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) heeft in
haar zitting van 24 Augustus 1938 o.a. de volgende uit
spraak gewezen:
Inzake het door den heer H. S. Boekman, eigenaar van het
filmverhuurkantoor Filmtrust te Amsterdam, op 23 Augus
tus 1938 aanhangig gemaakt spoedgeschil contra de N.V.
Bouw- en Handelmaatschappij Elisabeth Maria III, geves
tigd te Hilversum, en exploiteerende het Rex Theater al
daar, waarbij de Commissie verklaart, dat gedaagde (Rex
Theater) niet gerechtigd moet worden geacht de vertoonin
gen van de film „j'accuse" na 25 Aug. 1938 voort te zetten
en verplicht moet worden geacht de copie van deze film
overeenkomstig de aanwijzingen van eischer (Boekman) door
te zenden aan de heeren P. C. H. Martens en A. C. Ch. Top,
exploitanten van de Concertgebouw Bioscoop te 's-Hertogen-
bosch.
De Commissie heeft voorts uitspraak gedaan, dat aan
eischer zijn vordering tot vergoeding van door hem gemaakte
reis- en telefoonkosten moet worden ontzegd en dat ge
daagde moet worden veroordeeld in de kosten van het ge
schil, bedragende 20.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hij met ge
daagde een overeenkomst is aangegaan inzake den z.g. ver
huur en huur o.m. van de film „j'accuse", waarvan als inzet-
datum in onderling overleg tusschen partijen is vastgesteld
19 Augustus 1938; dat gedaagde de vertooningen van deze
film na afloop van de eerste vertooningsweek wil voortzet
ten, waartoe eischer geen toestemming heeft verleend, daar
hij de twee beschikbare copieën van deze film reeds ter ver
tooning in de vertooningsweek, aanvangende 26 Augustus,
definitief heeft toegezegd aan bioscopen te 's-Hertogenbosch
en te Vlissingen; dat eischer weliswaar getracht heeft van
de betreffende bioscoop-exploitanten te 's-Hertogenbosch en
te Vlissingen toestemming te krijgen om aan een van hen de
film in een latere week te leveren, opdat hij gedaagde in de
gelegenheid zou kunnen stellen de vertooningen van de film
„j'accuse" te prolongeeren, maar dat deze exploitanten hem
die toestemming niet konden geven, omdat zij reeds speciale
voorstellingen hebben georganiseerd, waarin genoemde film
op Vrijdag, 26 Augustus voor verschillende autoriteiten, o.a.
van den luchtbeschermingsdienst, in hun theaters zou wor
den vertoond, welke speciale voorstellingen niet meer uit
gesteld kunnen worden; dat gedaagde weigert de in zijn bezit
zijnde copie van de film „j'accuse" na zijn laatste voorstel
ling op Donderdag, 25 Augustus vrij te geven, ondanks de
hem daartoe door eischer gezonden sommatie; dat eischer
op deze gronden der Commissie verzocht heeft gedaagde te
gelasten de in zijn bezit zijnde copie van de film „j'accuse"
uiterlijk op Donderdagavond, 25 Augustus, uit te leveren en
bij gebreke van dien gedaagde te veroordeelen tot betaling
van een schadevergoeding, gelijk aan het eventueel door de
heeren P. C. H. Martens en A. C. Ch. Top, bioscoop-exploi
tanten te 's-Hertogenbosch, van eischer te vorderen bedrag
wegens het niet leveren van genoemde film, of zooveel min
der als de Commissie billijk acht, verhoogd met de door
eischer voor deze zaak gemaakte reis- en telefoonkosten,
bedragende de eventueel te derven filmhuur van de
heeren Martens en Top, benevens een bedrag van f
voor verlies van de eventueele goodwill bij de heeren
Martens en Top, cf zooveel minder als de Commissie billijk
acht;
dat gedaagde telefonisch aan de Commissie heeft bericht,
dat hem door zijn geneesheer verboden is zich van Hilversum
naar Amsterdam te begeven en dat hij derhalve aan den
oproep van de Commissie geen gevolg kan geven; dat
gedaagde zich echter bereid heeft verklaard de in zijn bezit
zijnde copie van de film „j'accuse" na zijn laatste voorstelling
op Donderdag, 25 Augustus te verzenden naar de heeren
Martens en Top te 's-Hertogenbosch, zij het onder protest,
weshalve hij verzocht heeft de behandeling van het geschil
te willen uitstellen;
dat de Commissie aan de hand van de door eischer inge
zonden stukken het door gedaagde ingenomen standpunt vol-