INSCHRIJVING IN HET NAAMREGISTER 8 klachten ernstig meent te moeten beklagen, voorts ten on rechte aan partij-Paramount berekend heeft voor het verster ken van journaalnegatieven vanaf 29 December 1937 tot 10 Maart 1938 en vanaf 10 Maart 1938 tot en met 22 April 1938 fdat partij-Paramount derhalve van partij- Haghefilm vordert terugbetaling van in totaal of zoo veel minder als de Commissie in billijkheid mocht vermeenen te behooren, met 5 rente, loopende vanaf den dag van het indienen van dit' geschil tot dien der algeheeele voldoening; dat partij-Haghefilm hiertegen heeft aangevoerd, dat de berekening van per meter negatief, eerst verlaagd tot en daarna tot geheel in overeenstemming is ge schied met de tusschen partijen bestaan hebbende overeen komst en dat derhalve partij-Paramount ten onrechte terug betaling van vordert; dat op grond van de overeenkomst partij-Haghefilm voor het bewerkstelligen van het wekelijksche filmjournaal van partij-Paramount een bepaalden prijs heeft bedongen, zijnde per meter berekend naar het negatief en per meter naar de lengte van het positief en dat partij-Haghefilm op grond van deze overeenkomst gerechtigd was deze prijzen te handhaven, ook toen partij-Paramount de benoodigde titels in haar laboratorium te Parijs en dus niet meer door partij- Haghefilm liet vervaardigen; dat partij-Haghefilm uitsluitend uit coulance, blijkbaar in de hoop op een nieuw contract, later den prijs van per meter negatief verlaagd heeft tot en daarna tot waaruit echter geenszins de verplichting voortvloeit om dat gene, wat voordien op grond van de overeenkomst door partij- Paramount was betaald, te reduceeren en daarvoor restitutie te verkenen; dat hetgeen hiervoren is overwogen evenzeer geldt voor de berekening van respectievelijk per meter negatief voor het z.g. versterken, waarbij nog moet worden opgemerkt, dat de klacht van partij-Paramount over het werk van partij- Haghefilm niet op redelijke gronden steunt, daar omtrent de honderden journaalcopieën, die partij-Haghefilm in opdracht van partij-Paramount heeft vervaardigd, slechts van drie of vier cliënten van partij-Paramount en wel voornamelijk tegen het einde van de tusschen partijen bestaan hebbende overeen komst eenige klachten zijn vernomen, waarvan er enkele ge weten zouden kunnen worden aan de kwaliteit van het nega tief, waarvan de copieën zijn gedrukt; dat uit het vorenstaande volgt, dat de door partij-Para mount contra partij-Haghefilm ingestelde vordering ongegrond meet worden geacht en dat haar derhalve deze vordering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in de kosten van het door haar aanhangig gemaakte geschil, bedragende 20. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in haar zitting van Woensdag, 12 October 1938, o.a. de na volgende uitspraak gewezen: Inzake het door de NV. Filmex, gevestigd te Amsterdam, op 19 September 1938 contra den heer L. H. J. Luxembourg te Arnhem aanhangig gemaakt geschil, dat de vordering van eischeres (Filmex) moet worden toegewezen en gedaagde (Luxembourg) mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag ad falsmede in de kosten van het geschil, bedragende 20.met de be paling, dat dit totaal-bedrag in vier gelijke termijnen, elk groot fzal worden betaald, bij wijze van filmhuur bij de ver tooning door gedaagde van de vier nog van het op 30 April 1938 geëxpireerd contract openstaande films, alsmede het filmpje „De Ballade van den Hoogen Hoed", waarvoor ge daagde als inzetdata heeft geaccepteerd 4, 11, 18 en 25 No vember 1938. Deze uitspraak is gegrond op de overweging: dat eischeres betaling vordert van zijnde de auteurs- prijs door gedaagde aan eischeres verschuldigd voor vier niet door gedaagde afgenomen hoofdfilms en één bijfilm van de tusschen partijen bestaande overeenkomst, welke echter reeds op 30 April 1938 is geëxpireerd; dat gedaagde, de gegrondheid van de vordering erkennen de, zich erop beroept, dat eischeres hem weliswaar in de gelegenheid heeft willen stellen de vier films na den expiratie datum van het contract alsnog af te nemen, maar dat de daartoe door eischeres toegestane afname-termijn in de zomer maanden viel en het gedaagde niet mogelijk was de films bin nen dien termijn af te nemen, aangezien hij in de zomer maanden geen, of althans slechts zeer weinig voorstellingen geeft; dat uit de aan de Commissie overgelegde correspondentie op deze zaak betrekking hebbende blijkt, dat eischeres na den einddatum van het contract een der tot het contract behooren- de films aan gedaagde heeft geleverd en wel op 19 Augustus 1938 en dat zij gedaagde in de gelegenheid heeft willen stel len ook de verder resteerende films na den einddatum af te nemen en te betalen, hetgeen ook geschied zou zijn, ware het niet, dat omtrent de voorwaarden daarvoor geen overeenstem ming tusschen partijen is bereikt: dat uit het vorenstaande volgt, dat eischeres aanvankelijk heeft toegestemd in een verschuiving van den einddatum der overeenkomst, maar dat over den nieuwen einddatum geen overeenstemming tusschen partijen is bereikt; dat het der Commissie billijk voorkomt, dat gedaagde, in aanmerking nemende hetgeen hiervoren is overwogen, alsnog in de gelegenheid wordt gesteld de vier films af te nemen, zij het dat zulks binnen den kortst mogelijken tijd behoort te geschieden; dat gedaagde in verband hiermede zich tegenover de Com missie verplicht heeft deze vier films af te nemen, resp. op 4, (op welken datum tevens de bijfilm ,,De Ballade van den Hoogen Hoed" zal worden afgenomen), 11, 18 en 25 Novem ber 1938; dat derhalve de vordering van eischeres als zijnde gegrond moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld om aan eischeres te betalen het gevorderd bedrag ad alsmede in de geschilkosten, bedragende ƒ20. met de bepaling, dat de betaling van dit bedrag zal geschie den in vier gelijke termijnen, elk groot bij wijze van filmhuur van de vier nog van het op 30 April 1938 geëxpi reerd contract openstaande films, alsmede het filmpje ,,De Ballade van den Hoogen Hoed", waarvoor gedaagde als inzet data heeft geaccepteerd resp. 4, 11, 18 en 25 November, echter met dien verstande, dat de vorenbedoelde betalingen op de daarvoor bepaalde tijdstippen ook door gedaagde ge daan moeten worden, ingeval hij een of meer der bedoelde films dan niet zou vertoonen. Ingevolge art. 4 van het Reglement op het Naamregister, zijn de navolgende verzoeken tot inschrijving van titels in het Naamregister gedaan. Voor het indienen van bezwaren tegen de verlangde inschrijving, welke vóór 10 November e.k. schriftelijk bij het Hoofdbestuur moeten worden ingediend, raadplege men art. 6 van het Reglement op het Naamregister. Datum Titels waaronder de films Naam van den waarop in schrijving ver zocht is in Nederland worden uit houder der ex gebracht ploitatie-rechten 17 Oct. 1938 Zaza Paramount 18 Als ik koning was ,i 20 Getuigen spreken Lumina 20 Potpourri 20 Samenzweerders 20 De vallei der reuzen Warner 20 Het geheim van den vuur toren x) 21 De machtige Paramount 21 Bulldog Drummond in de klem 21 Booloo, de witte tijger 21 Mexico lacht 22 Vier dochters Warner Hiermede vervalt de titel: „Hij, zij en de octopus".

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1938 | | pagina 10