De requestrant in kwestie verzoekt in dit geval
den Afdeelingsraad te willen vaststellen, of de
progressie jin de entreeprijsheffing al dan niet
redelijk is.
Bij zijn beoordeeling zal de Raad zich hebben
te baseeren op het bepaalde zoowel in het Mini-
mum-Prijzen-Reglement als in het Prijsbescher-
ming-Reglement. Het ligt voor de hand, dat deze
beoordeeling niet kan worden gebonden aan vast
staande normen. Deze zal men dan ook tevergeefs
in het reglement zoeken. Hier ligt de maatstaf in
de plaatselijke omstandigheden, in bepaalde ge
bruiken, in de ligging en de standing van een thea
ter en in de opvatting, welke zich in den loop der
jaren en naar de tijdsomstandigheden in de prac-
tijk van het bioscoopbedrijf heeft gevormd met
betrekking tot wat usantieel is op het gebied der
entreeprijzen.
Hooger beroep op het Hoofdbestuur van de door
den Afdeelingsraad genomen beslissing kan alleen
door den exploitant van de betreffende bioscoop
worden ingesteld, wanneer deze de vraag aan den
Afdeelingsraad heeft voorgelegd en anders zoowel
door dien exploitant als door het betreffende
andere lid van den Bond. Dusdanig beroep moet
schriftelijk worden ingesteld binnen veertien dagen
na den datum der toegezonden kennisgeving in
eersten aanleg.
Ten slotte zij er nog eens uitdrukkelijk op ge
wezen, dat de exploitanten van alle bioscopen in
gevolge artikel 6 van het onderhavige reglement
gehouden zijn om op in het oog vallende wijze
naast, op en boven de loketten in het gebouw,
waarin de voorstelling gegeven wordt, en overal
elders, waar plaatsen voor de voorstelling te ver
krijgen zijn, de prijzen der plaatsen op alle rangen
voor de betreffende voorstelling te doen vermelden
en dat het hun verboden is om zonder de schrif
telijke toestemming van het Hoofdbestuur op die
prijzen eenigerlei reductie of korting, in welken
vorm ook, toe te staan, behalve voorzoover zulks
bij het Minimum-Prijzen-Reglement ten aanzien
van de vastgestelde minimumprijzen en/of bij het
onderhavige reglement ten aanzien van de overige
toegangsprijzen uitdrukkelijk is toegestaan.
Het leek ons dienstig op een en ander de aan
dacht te vestigen, omdat wij meenen, dat zich ver
schillende gevallen voordoen, welke men op grond
van dit reglement aan den Afdeelingsraad kan
voorleggen.
Dat de Afdeelingsraad gedurende de tien maan
den, dat het reglement thans in werking is, slechts
een enkel geval te behandelen heeft gekregen,
moge eenerzijds een goed teeken zijn, anderzijds
wettigt het de vrees, dat men zich niet voldoende
bewust is, dezen keer niet van de plichten, maar
van de rechten, welke in de reglementen van den
Bond voor de leden zijn neergelegd.
STRIJD OM ART. 19 DER BIOSCOOPWET
Binnen een paar maanden tijds hebben een
tweetal Burgemeesters van kleine gemeenten zich
het recht aangematigd om met een beroep op
artikel 19 van de Bioscoopwet de vertooning te
verbieden van films, welke door de Centrale Com
missie voor de Filmkeuring waren toegelaten.
Men herinnert zich wellicht nog het geval in
Alphen aan den Rijn, waar de Burgemeester, alvo
rens de film „Grazige Weiden" zou worden ver
toond, een dergelijk verbod had uitgevaardigd.
De exploitant, die van meening was, dat de Bur
gemeester op deze wijze zijn bevoegdheid had
overschreden, heeft hem daarop medegedeeld, dat
hij de film ondanks het verbod zou vertoonen.
Zoodra echter tijdens de avondvoorstelling, wel
ke verliep, zonder dat ook maar een oogenblik de
orde werd verstoord, een bepaalde scène, welke
de Burgemeester gecoupeerd had wenschen tt'
zien, op het doek verscheen, dreigde de politie op
last van den Burgemeester de zaal te ontruimen,
indien de vertooning niet onmiddellijk werd ge
staakt.
De exploitant heeft daarop aan deze sommatie
voldaan en den bezoekers medegedeeld, dat hij
genoodzaakt was de voorstelling te staken, waarna
deze rustig en ordelijk de zaal verlieten.
Na Alphen aan den Rijn was Dokkum aan de
beurt, waar zoo mogelijk met nog grooter willekeur
tegen den bioscoopexploitant, die de voorstelling
verzorgde, werd opgetreden.
Nadat hier de film „De weg terug" een avond
in het plaatsje was gedraaid, zonder dat zich een
schijn van onrust of ordeverstoring had voorge
daan, ontving de exploitant in kwestie van den
Burgemeester de mededeeling, dat deze de vertoo
ning van de film ,,De weg terug" op grond van
artikel 19 van de Bioscoopwet, alsook de vertoo
ning van alle verdere films van deze strekking
verbood.
Het Hoofdbestuur heeft den Minister van Bin-
nenlandsche Zaken geattendeerd, zoowel op het
geen zich in Alphen aan den Rijn had voorgedaan,
als op het gebeurde in Dokkum.
Op zeer uitvoerige gronden is aan Zijne Excel
lentie uiteengezet, dat hier door de Burgemeesters
in kwestie verkeerde toepassing werd gegeven aan
artikel 19 van de Bioscoopwet en deze de hun
ingevolge dit artikel verleende bevoegdheid had
den overschreden door te treden in een functie,
welke uitsluitend toekomt aan de Centrale Com
missie voor de Keuring van Films, n.1. de beoor
deeling eener film in normatieven zin, waarbij de
vrees werd geuit, dat het voorgevallene in andere
gemeenten en ook ten aanzien van andere films
navolging zou vinden. Daarom is aan den Minister
verzocht het daarheen te willen leiden, dat aan
de Burgemeesters der onderscheidene gemeenten
zou worden medegedeeld, dat de in artikel 19 der