UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN 11 De Commissie van Geschillen (Speciale Kamer) heeft in haar op Woensdag, 4 Januari 1938 gehouden zitting inzake het op 2 September 1938 door de NV. Zevende Bouw Maatschappij „Nieuw Rustenburg", gevestigd te 's-Graven- hage, en exploiteerende de Metropole Palace aldaar, aan hangig gemaakt geschil contra Loet C. Barnstijn's Standaard Films N.V., eveneens gevestigd te 's-Gravenhage, uitspraak gedaan, dat eischeres (Zevende Bouw Mij) in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, met hare veroor deeling in de kosten van het geschil, bedragende f 25. zulks op grond van de overweging: dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteid, dat zij op of omstreeks 3 Augustus 1938 met gedaagde (Barnstijn) een overeenkomst is aangegaan inzake den zoogenaamden ver huur en huur van de Nationale Film „Veertig Jaren", welke zij gelijktijdig met de bioscooptheaters Apollo, City, Passage en Studio, alle te 's-Gravenhage, vanaf 2 September 1938 in haar Metropole Palace ter vertooning zou brengen; dat deze film blijkens mededeeling van gedaagde ten behoeve van de vertooning in alle vijf bovengenoemde theaters op dezelfde condities is verhuurd; dat, aangezien in de over eenkomst tusschen partijen was bepaald, dat er geen school voorstellingen in de ochtenduren mochten worden gegeven, eischeres zich ervan wilde vergewissen, of er wel gewone ochtendvoorstellingen met deze film mochten worden ge geven, en zich te dien einde op 23 Augustus telefonisch met den directeur van gedaagde in verbinding heeft gesteld; dat gedaagde evenwel met haar brief van 26 Augustus het geven van deze voorstellingen, als zijnde niet usantieel, waar de film op normale condities was verhuurd, aan eischeres heeft verboden; dat dit verbod niet voer alle genoemde theaters gold, daar het Studio Theater in de Haagsche couranten adverteerde de Nationale Film tevens in ochtendvoorstellin gen te zullen vertoonen, terwijl voorts het Passage Theater aankondigde de film in doorlcopende voorstellingen te zullen vertoonen vanaf 2 uur tot 6 uur en in één avondvoorstelling, tegen verminderde entreeprijzen: dat deze wijze van ver toonen van een film afwijkt van die, welke deze beide theaters gewoonlijk en dus volgens usance geven: dat het toelaten, althans het niet verhinderen van het geven van deze voor stellingen door gedaagde, volgens eischeres in strijd is met de gemaakte overeenkomst; dat eischeres, die zich aan het vorenbedoeld verbod van gedaagde heeft gehouden, zich op het standpunt stelt, dat zij dientengevolge schade heeft ge leden, welke zij taxeert op een bedrag van dat eischeres der Commissie verzocht heeft gedaagde te veroor- deelen tot betaling eener schadevergoeding van of zooveel minder als de Commissie billijk acht; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat zij inderdaad weigerachtig stond tegenover het verzoek van eischeres om ochtendvoorstellingen met de Nationale Film „Veertig Jaren" in bedoelde week toe te staan, daar zij niet wilde, dat de exploitanten, die de film gelijktijdig zouden vertoonen, elkaar onderling te sterk zouden beconcurreeren: dat het Studie Theater twee hoofdfilms in één programma in bedoelde week vertoonde, waardoor de voorstellingen langer dan gewoonlijk duurden en derhalve eerder moesten aanvangen; dat gedaagde, toen zij vernam, dat het Studio Theater des morgens om 11 uur met de vertooning van de i Nationale Film aanving, een telegram aan de directie van dit theater heeft gezonden, waarin zij hiertegen opkwam; dat deze stap in zooverre verandering in den toestand heeft gebracht, dat de Nationale Film eerst na de vertooning van de andere hoofdfilm in het Studio Theater werd vertoond en wel vanaf 12.30 uur des middags; dat geen der genoemde Haagsche bioscopen ochentdvoorstellingen heeft gegeven, zooals eischeres die wilde gaan geven, namelijk vanaf 9 uur des morgens; dat het voorts niet in de macht, van gedaagde lag te verhinderen, dat er doorloopende voorstellingen in het Passage Theater werden gegeven, zooals zij ook niet een verlaging van de entreeprijzen van dit theater kon be letten; dat eischeres overigens geen recht tot het instellen van een schadevordering contra gedaagde kan putten uit de omstandigheid, dat een derde' (of derden) iets doet(n), wat aan eischeres is verboden; dat de rechtsverhouding tusschen partijen ten aanzien van de film „Veertig Jaren" uitsluitend wordt bepaald door het tusschen partijen gesloten contract; dat in dit contract niet is bepaald, dat eischeres zou moeten beletten, dat andere Haagsche bioscopen met genoemde film ochtendvoorstellingen geven of dat deze bioscopen een grooter aantal voorstellingen geven dan usantieel is, of hun entreeprijzen verlagen; dat overigens eischeres zelve het bestaan van een afspraak tusschen de Haagsche bioscoopexploitanten, die de film ver toonden, en gedaagde inzake het niet geven van ochtend voorstellingen e.d. heeft ontkend; dat eischeres als grondslag voor haar vordering slechts aangeeft, dat gedaagde haar niet had mogen verbieden, wat zij aan andere afnemers, die in dezelfde omstandigheden als eischeres verkeerden, wel toestond; dat eischeres evenwel evenwel bij raadpleging van haar contract had kunnen vaststellen, dat haar alleen het recht was ontnomen om cchtendvoorstelling voor schoolkinderen te geven en gedaagde haar dus niet op grond van dit con tract had kunnen beletten ochtendvoorstellingen voor het publiek te geven; dat mitsdien eischeres in haar vordering, waaraan gelijk uit het vorenstaande volgt de grondslag ontbreekt, niet- ontvankelijk moet worden verklaard, ook al komt het de Commissie voor, dat gedaagde uit een oogpunt van coulance en billijkheid zoodanige maatregelen had behooren te nemen, daf hetzij aan alie betrokkenen in Den Haag toestemming kon worden verleend om ochtendvoorstellingen met de Na tionale Film te geven, hetzij geen enkele ochtendvoorstelling met die film, ook niet op gecamoufleerde wijze door voor- vertooning van een andere film, gegeven had kunnen worden; dat eischeres moet worden veroordeeld in de kosten van het geschil, bedragende 25. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) heelt in haar op Woensdag, 4 Januari 1939 gehouden zitting in zake het op 27 December 1938 door de Ufa Maatschappij voor Film- en Bioscoopbedrijf N.V., gevestigd te Amsterdam, aan hangig gemaakt spoedgeschil contra den heer C. J. van Liere, wonende te Goes en aldaar exploiteerende het Grand Theater, voorts exploiteerende de bioscooptheaters Alhambra en Luxor te Vlissingen, uitspraak gedaan, waarbij de Com missie verklaart, dat gedaagde (Van Liere) verplicht moet worden geacht de film „Drie gezworen Kameraden" uit eischeresses productie 1937/38 vanaf Vrijdag. 20 Januari 1939 op de tusschen partijen overeengekomen voorwaarden in zijn Luxor Theater te Vlissingen in vertooning te brengen. De Commissie veroordeelt gedaagde in de kosten van het ge schil, bedragende 25. Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen: dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat gedaagde ingevolge een tusschen partijen aangegane overeenkomst inzake den zoogenaamden verhuur en huur van een aantal films heeft af te nemen de film „Drie gezworen Kameraden"; dat gedaagde aanvankelijk als inzetdatum ten behoeve van het Alhambra Theater te Vlissingen voor de film geboekt had 28 October 1938, doch op 14 October op telefonisch verzoek van gedaagde de inzetdatum werd uitgesteld tot 30 December 1938, hetgeen eischeres op 15 October schrif telijk aan gedaagde heeft bevestigd; dat gedaagde na ont vangst van eischeresses aankondiging van de voorfilm heeft geweigerd de film gedurende de week van 30 December 19385 Januari 1939 ter vertooning te brengen; dat eischeres met haar brief van 22 December aan gedaagde heeft mede gedeeld, dat zij op vertooning van de film in genoemde week moest blijven staan, waarop gedaagde met zijn brief v'ain 27 December heeft geantwoord, dat hij geen datumbevesti ging van eischeres had ontvangen en dat hij niet bereid was de film in genoemde week te vertoonen; dat eischeres hierop alsnog getracht heeft met gedaagde tot een schikking in deze te komen, welke poging echter afstuitte op gedaagdes wei gering; dat eischeres derhalve der' Commissie heeft verzocht gedaagde te nopen de film „Drie gezworen Kameraden" :in

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 13