schouwburg Bioscoop en het Chicago Theater te Tilburg, zulks op grond: Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van 14 Februari 1939 besloten aan de heeren Gebr. Moonen, exploitanten van de Royal Cinema te Hoensbroek en aan den heer C. M. v. d. Linden, exploitant van de Palace Cinema aldaar, de straf van boete ingevolge artikel 15 der Statuten, en wel tot een bedrag van 100.op te leggen, zulks op grond van de overweging: 10 dat bij een onderzoek, ingesteld door den daartoe gemach tigden accountant van het betrokken filmverhuurkantoor en de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders, is vastgesteld, dat de heer H. C. v. d. Waarden de ontvangsten, welke Ihij met een door hem op percentage-basis gehuurde film in de week van 21 tot 27 October 1938 heeft gemaakt, niet volledig aan het betrokken filmverhuurkantoor heeft opgegeven en dat het opgegeven bedrag minder was dan de op brengst van de film in werkelijkheid bedroeg; dat de heer V. d. Waarden, te dezer zake ter verant woording geroepen, zich verontschuldigd heeft met de bev wering, dat de te lage opgave van de met genoemde film gemaakte recettes te wijten is aan een fout van een van zijn employé's; dat de heer V. d. Waarden de gemaakte fout van zijn employé hieraan toeschrijft, dat in een der voorstellingen behalve de film in kwestie ook een andere film, welke tegen vasten prijs was gehuurd, vertoond werd en dat, zooals voor de interne administratie bij den, heer V. d. Waarden gebruikelijk is, elk van deze films voor de berekening van het op de film drukkend huurbedrag een zekere waardeering heeft gekregen en wel voor beide films gelijkelijk, zoodat zijn employé slechts de helft van het bij deze voorstelling voor de betrokken film aan den filmverhuurder verschuldigd huurbedrag in de afrekening heeft opgenomen; dat de employé deze uitsluitend voor de interne administratie bedoelde berekening echter niet had mogen toepassen op de afrekening voor den filmverhuurder; dat deze fout gemaakt is ten tijde dat de heer V. d. Waar den ziek was en dat hij bij zijn terugkomst de fout heeft ontdekt en daarvan onmiddellijk heeft kennis gegeven aan het betrokken filmverhuurkantoor, nog voordat de accoun tantscontrole de fout had achterhaald; dat deze verklaring van den heer V. d. Waarden, het Hoofdbestuur allerminst kan bevredigen, daar genoemde heer bij het verhoor ter zake van deze klacht ten overstaan van het Dagelijksch Bestuur niet in staat was met bewijsstukken aan te toonen, dat hij inderdaad aan het betrokken filmver huurkantoor mededeeling had gedaan van de gemaakte fout de heer V. d. Waarden bleek het afschrift van zijn brief, waarin die mededeeling gedaan zou zijn, niet bij zich te hebben terwijl hij ook niet heeft voldaan aan het verzoek van het Hoofdbestuur om aan dit college het afschrift van dien brief te doen toekomen; dat de heer V. d. Waarden aan den accountant der Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders, die bij een eind November 1938 ingestelde nacontröle de onjuiste afrekening signaleerde, wel heeft medegedeeld, dat dit te wijten was aan een fout van een der employé's, doch daaraan heeft toegevoegd, dat hij niet wist, waarom de recette te laag was opgegeven, terwijl hij evenmin den accountant mededeeling heeft gedaan van de rectificatie, waarvoor hij reeds zou hebben zorg gedragen; dat op grond van deze feiten bij het Hoofdbestuur de overtuiging heeft post gevat, dat de onjuiste afrekening niet te wijten is aan een fout van den employé, maar dat deze employé integendeel consequent heeft toegepast het systeem om bij vertooning van 2 hoofdfilms in één programma, waar van slechts een van de 2 films op percentage-basis is gehuurd, de filmhuuropbrengst niet af te rekenen over de volle recettes, zooals op grond van de artt. 8 en 9 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films van den Bond is vereischt, doch slechts over de helft der recettes, althans, dat de employé, voor wiens daden de heer V. d. Waarden aansprakelijk is, opzettelijk een lager bedrag voor de berekening van de filmhuuropbrengst aan het be trokken filmverhuurkantoor heeft opgegeven dan in werke lijkheid ontvangen was; dat elke huurder van een op percentage-basis gehuurde film verplicht is een volledige opgave van alle door hem bij vertooning van deze 'film gemaakte ontvangsten aan den filmverhuurder te doen toekomen, ongeacht welke films hij verder in zijn voorstellingen heeft vertoond; dat de heer V. d. Waarden opzettelijk in strijd met deze fundamenteele verplichting, waarop de zakelijke verhouding tusschen verhuurders en huurders van films op percentage basis is gebaseerd, heeft gehandeld, daar uit niets gebleken is, dat de heer V. d. Waarden uit eigen beweging en vóórdat de controle werd ingesteld, voor rectificatie van de onjuiste opgave heeft zorggedragen; dat de heer v, d. Waarden bij een op zijn verzoek inge steld hernieuwd onderzoek aan het Hoofdbestuur heeft doen toekomen een afschrift van een door hem aan het betrokken filmverhuurkantoor gezonden brief, welke gedateerd is 26 November 1938 en waarmede hij wilde suggereeren, mede doordat hij de copie voor ontvangst had laten afteekenen door een employé van het betrokken filmverhuurkantoor dat hij reeds, voordat de accountantscontrole in zake de meergenoemde film werd ingesteld, de gemaake fout zelve had geconstateerd en daarvan mededeeling had gedaan aan het filmverhuurkantoor; dat echter uit het door het Hoofdbestuur ingesteld onder zoek gebleken is, dat de heer v. d. Waarden den in de voor afgegane overweging bedoelden brief geantidateerd heeft, aangezien hij dezen brief eerst op 6 December 1938, dus tenige dagen nadat de accountant der Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders reeds de te lage recette-opgave had gesig naleerd, aan het betrokken filmverhuurkantoor heeft over handigd; dat uit het vorenstaande volgt, dat de heer v. d. Waarden niet alieen opzettelijk een onjuiste recette-opgave aan het betrokken filmverhuurkantoor heeft gezonden, maar dat hij door middel van een geantidateerden brief welbewust ge poogd heeft het Hoofdbestuur te misleiden ten einde zich aan de gevolgen van zijn laakbare handeling te onttrekken; dat derhalve artikel 15 der Statuten op den heer V. d. Waarden moet worden toegepast, waarbij, gezien de ernst van de geconstateerde overtreding, de straf van boete tot een bedrag van 250.moet worden opgelegd, houdende tevens de waarschuwing voor den heer V. d. Waarden en eventueele anderen, dat het onzuiver afrekenen van ge maakte recettes met percentage-films in den Nederlandschen Bioscoop-Bond niet getolereerd kan worden en dat herhaling van zulk een overtreding zou leiden tot toepassing van de zwaarste straf, welke de Statuten van den Bond kennen. dat het Bestuur van de Afdeeling „Het Zuiden" met zijn brief van 25 Januari 1939 het Hoofdbestuur in kennis heeft gesteld van een bij het Afdeelingsbestuur ingekomen bericht, dat de heeren Gebr. Moonen voornemens waren om zooge naamde populaire voorstellingen en voorstellingen tegen sterk gereduceerde prijzen met de film „Sneeuwwitje" te geven voor de leden van de Staatsmijn-Vereeniging „Algemeene Ontwikkeling" en wel reeds gedurende de eerste week, dat genoemde film in Hoensbroek zou worden vertoond; dat het afdeelingsbestuur de heeren Moonen erop attent heeft gemaakt, dat in zakelijk opzicht deze voorstellingen teaen sterk gereduceerden prijs een domheid en uit een oogpunt van algemeen bedrijfsbelang een misdaad zouden zijn, wes halve het erop heeft aangedrongen bedoelde voorstellingen niet te laten doorgaan; dat de heeren Gebr. Moonen daarop gereageerd hebben met hun brief aan het afdeelingsbestuur dd. 26 Januari 1939, waarin zij met een beroep op de omstandigheden, dat zij reeds 20 jaar lang populaire voorstellingen geven, zich op

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 12