van deze normen van een algeheel verbod geen sprake behoeft te zijn, de vraag: Kan de betrokken film nu ook voor personen boven veertien jaar, of zelfs voor jonge kin deren worden getolereerd? Om op die vraag het juiste antwoord te kunnen vinden, hebben de keurders na te gaan, of er in een film ter. aanzien van deze jeugdige categorieën soms elementen voor handen zijn. die in zedelijk, geestelijk, psy chisch of zelfs physisch opzicht schadelijk zouden kunnen werken. Bij dit onderzoek is een helder en klaar paedagogisch inzicht vol komen onmisbaar, ja. de eenig bruikbare toetssteen. En gelukkig is dat inzicht in onze Commissie ruimschoots voorhanden, hetgeen ook niet anders zou kunnen, omdat de regee ring er bij de samenstelling der Commissie zeer sterk rekening mee houdt. Wie ons dus nota bene als verwijt aanrekent, dat er bij de vaststelling van de leeftijdsgrenzen voor kinderen met paedagogische normen wordt gewerkt, die begrijpt van deze dingen niet het allereerste begin, die beschouwt als een fout. wat in waarheid een deugd, ja, zelf het eenig mogelijke is." Evenals in de motiveering van den keurings uitslag in kwestie gaat de Voorzitter van de Cen trale Commissie hier de fout de twee begrippen paedagogische normen en paedagogisch inzicht door elkaar te halen. Ook hier keert de heer van Staveren zich duidelijk tegen een artikel, dat in het Officieel Orgaan van 1 Januari j.1. aan deze kwestie is gewijd. Wij hebben in deze beschouwing uit de geschie denis van artikel 16 der Bioscoopwet aangetoond, dat juist het paedagogisch element uitdrukkelijk' uit den tweeden maatstaf, die aanvankelijk in het eerste regeeringsontwerp was opgenomen, n.1. ..geschiktheid", werd gelicht. Het amendement van den heer Marchant, dat aan artikel 16 zijn tegenwoordige redactie heeft gegeven, beoogde immers de vervanging van ..geschiktheid" door toelaatbaarheid" zoowel voor personen beneden veertien, als van veertien tot achttien jaar. Ge schiktheid wilde volgens den heer Marchant zeg gen, dat de film positief geschikt wordt geacht, om te worden waargenomen door kinderen tot veer tien jaar. En het i:3 nu juist deze positieve eiscii van geschiktheid, welke buiten het terrein van de Bioscoopwet ligt. ,,Men moet, aldus de toelichting op dit amende ment, de alleruiterste gestrengheid betrachten bij het aanleggen van eischen voor toelaatbaarheid. maar wanneer men een anderen eisch stelt dan deze: Die film kunnen kinderen tot veertien jaar met volmaakte gerustheid gaan zien; zij loopen in geen enkel opzicht gevaar te worden bedorven, verlaat men het terrein, dat de Wet bestrijkt en zit de Commissie er als paedagogen en onderwijzers. en niet als menschen, die te waken hebben tegen maatschappelijke en zedelijke gevaren. Het betreffend wetsartikel is in dezen zin geredi geerd en door de Kamer aangenomen. Nu is het merkwaardig, dat de heer Van Stave ren in zijn rede verzuimd heeft aan te toonen, hoe de betreffende keuringsuitslag van de Commissie met dit Wetsartikel in overeenstemming is te bren gen. Onzerzijds is niet bestreden, dat een helder en klaar paedagogisch inzicht bij het keuringswerk onmisbaar zou zijn. Integendeel, wij houden ons ervan overtuigd, dat het noodzakelijk kan zijn, dat leden .van de Keuringscommissie de hun gestelde wettelijke normen toetsen aan hun paedagogisch inzicht. En dat een bepaald percentage van de leden der Commissie uit paedagogen bestaat, ach ten wij zelfs ten zeerste verklaarbaar. Zoodra echter het paedagogisch inzicht zooda nig op den voorgrond treedt, dat het normatieve beteekenis krijgt en dus de toelaatbaarheidsnor- men, bij de Wet gesteld, plaats maken voor een paedagogische geschiktheidskeuring, dan is er, en wij gelooven niet, dat iemand ons dit zal kunnen weerleggen, op alle gebied strijd met de Wet. Dat wascht al het water van de zee niet af. Een en ander wil intusschen niet zeggen, dat wij geen begrip zouden hebben voor de moeilijkheden van de Keuring, waarop de heer van Staveren zich in zijn rede beroept. Wij meenen van dit begrip in de artikelen in kwestie duidelijk blijk te hebben gegeven. En het feit, dat wij bijna nimmer in het openbaar critiek uitoefenen op het werk der Cen trale Commissie, spreekt te dezen opzichte voor zichzelf. In het onderhavig geval meenden wij echter het recht te hebben onze stem te laten hooren, in de eerlijke veronderstelling, dat hier een critiek werd uitgeoefend, welke ook naar de meening van den heer Van Staveren, in ons land gelukkig vrij mag worden uitgeoefend, een critiek van zoodanigen aard, dat de Centrale Commissie er die aandacht aan zou geven, welke zij, naar de verklaring van haren Voorzitter, aan bepaalde opmerkingen meent te mogen schenken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 11