BUMA CONTRA JOGCHEM'S THEATERS N.V. 10 Overzicht der pleidooien voor het Gerechtshof te Amsterdam, Op 23 Maart j.1. zijn voor het Gerechtshof te Amsterdam de pleidooien gehouden in het door de Buma tegen de Jogchem's Theaters N.V. te Amersfoort ingesteld hooger beroep van het von nis van den President van de Rechtbank te Utrecht, waarbij in référé aan de Buma haar vordering was ontzegd om voorloopig, n.1. in afwachting van de beslissing in het hoofdgeding, aan Jogchem's te verbieden, om op verbeurte van een z.g. dwang som van 10.000.voor elke overtreding, geluids films te vertoonen, waarin muziek voorkomt van direct of indirect bij de Buma aangesloten com ponisten. Door Mr. Heintz, den advocaat van de Buma, werd betoogd, dat de President van de Utrecht- sche Rechtbank deze vordering ten onrechte ont zegd had op grond, dat het niet waarschijnlijk was, dat in het hoofdgeding de beslissing ten voordeele van de Buma zou uitvallen. Mr. Heintz ontwikkelde de stelling, dat in de processen Gema- Tuschinski en Gema-Blom door den Hoogen Raad beslist was, dat geluidsfilms moesten worden be schouwd als z.g. verzamelwerken in den zin van de Nederlandsche auteurswet en dat het auteurs recht op verzamelwerken toekomt zoowel aan den maker van het verzamelwerk, den filmproducer, als aan de auteurs van elk der afzonderlijke in het verzamelwerk opgenomen werken, dus ook aan den componist van de muziek in de film; zoodat voor opvoering van een geluidsfilm noodig is zoo wel de toestemming van den producer als van den componist. Uit deze stelling concludeerde hij. dat er geen sprake van was, of in het hoofdgeding zou ook in deze procedure de Buma in het gelijk wor den gesteld, nu het hier wederom ging om ver tooning van een geluidsfilm, waarvoor de compo nist, die er de muziek voor had gemaakt, geen toestemming had verleend; zoodat de Utrechtsche President het voorloopig verbod wel degelijk had moeten uitvaardigen. Daarbij heeft Mr. Heintz wederom een schil dering gegeven van de ongelukkige componisten van muziek in geluidsfilms, die van den producer als loon voor hun compositie alleen een bedrag ontvangen, bedoeld als vergoeding voor het recht van den producer om de film te vermenigvuldigen, maar niet om haar te vertoonen, en die dan moes ten toezien hoe de films, waarvoor zij de muziek hadden gecomponeerd, werden vertoond, zonder dat zij. die componisten, daarvoor ooit iets ont vingen, terwijl aan de producers door die veitoo- ning dikwerf schatten in den schoot vielen. Bij dit alles werd door Mr. Hefntz een beroep gedaan op en een parallel getrokken met de z.g. A.V.R.O.-arresten, waarin in het hoofdgeding reeds door het Gerechtshof te Amsterdam een ver bod was uitgevaardigd om op verbeurte ecner dwangsom muziek van bij de Buma aangesloten componisten ten gehoore te brengen; welk Am- sterdamsch arrest door den Hoogen Raad was bevestigd. Hiertegen is door Mr. Karsten, den Raadsman van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, in de eerste plaats aangevoerd, dat een beroep op en het trekken van een parallel met de A.V.R.O.- arresten niet opging, omdat het daar betrof mu ziek, die door componisten voor eigen rekening en risico is gecomponeerd, en in de A.V.R.O.- processen niet was ontkend, dat aan de compo nisten van die muziek het muziekauteursrecht ten volle toekomt en dus ook ten volle aan de Buma ter verdediging en exploitatie kan worden over gedragen. In de film-processen gaat het echter juist om de vraag, of de componisten, die in op dracht en tegen belooning muziek voor geluids films hebben gecomponeerd, hun auteursrecht op die muziek hebben of dat dit verkregen wordt door den producer, die hun de opdracht heeft verstrekt en de belooning heeft betaald. In dit verband heeft Mr. Karsten erop gewe zen, dat films niet worden vervaardigd om te worden vermenigvuldigd, maar uitsluitend om te worden vertoond; hetgeen o.m. blijkt uit het feit, dat voor de filmproducers de winst niet komt uit de exploitatie van den filmband, waarvan de prijs practisch voor alle films gelijk is, maar uit de ex ploitatie van de vertooningsrechten; zoodat de belooning, die de componist voor zijn compositie van muziek in geluidsfilms ontvangt, niet is een belooning voor het vermenigvuldigingsrecht van de film, maar uitsluitend voor het vertoonings- recht daarvan; hetgeen logisch inhoudt, dat de producer van den componist steeds de toestem ming krijgt om de geluidsfilm te vertoonen, het geen beteekent om de muziek ten gehoore te bren gen tegelijk met de vertooning van het beeld, wan neer de componist erin toestemt, dat zijn gecom poneerde muziek in de film wordt opgenomen. Natuurlijk is daarbij ook gewezen op de hooge belooningen, die componisten veelal ontvangen voor de vervaardiging van muziek in geluidsfilms, en die nooit zouden kunnen worden betaald, alleen als vergoeding voor het recht om de films te mogen vermenigvuldigen. Hierbij heeft Mr. Karsten niet nagelaten de wonderlijke beslissing te memoreeren van de Rechtbank te 's-Gravenhage inzake Blom- Gema. dat het door den componist aan den pro ducer contractueel verleende recht om de film te ,,veröffentlichen". moest worden verstaan als het recht om de film te vermenigvuldigen, niet om haar te vertoonen: eene door die Rechtbank in hoogste instantie gewezen feitelijke beslissing, waartegen dus noch hooger beroep noch cassatie mogelijk

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 12