13
althans een aanzienlijk lager bedrag, dan door de Commissie
van Geschillen is toegewezen;
dat partij-City zich hiertegen verweerd heeft met te be-
toogen, dat de ontvangsten van Metropole in de eerste
week het dubbele hebben bedragen van die in Apollo, waar
uit blijkt, dat de concurrentie van Metropole met Odeon
veel belangrijker is dan die van Apollo; dat het feit, dat
de film in Seinpost en Princesse niet in tweede vertooning
is gegaan, waardoor Odeon voordeel gehad zou hebben, in
de onderhavige zaak niet ter zake doet en dat het beroep
van partij-Barnstijn op de gunstige ontvangsten in Odeon
in vergelijking met andere door haar geleverde films, niet
op gaat, omdat die andere films niet dezelfde kracht hadden
als de film „Veertig Jaren" en wat de daling van de tweede
op de derde week betreft, deze geenszins nadeelig door de
September-crisis is beïnvloed, aangezien gedurende dien tijd
in de vier andere theaters van partij-City gemiddeld 31
meer dan in de daaraan voorafgaande week werd gehaald;
dat partij-Barnstijn zich verweerd heeft met erop te wijzen,
dat, indien het verloop van de behandeling van het spoed-
geschil tusschen partijen niet mislukt ware door toedoen
van partij-City, onmiddellijk, dus nog voor de prolongatie
in Metropole, zou zijn uitgemaakt, of de overdracht van
Apollo al dan niet rechtmatig was geweest, zocdat partij -
City, indien zij schade heeft, hetgeen door haar, partij-
Barnstijn, wordt betwist, deze schade aan zichzelve te wijten
heeft, en dat overigens de plotselinge teruggang van de
ontvangsten der onderhavige film gedurende de September-
crisis algemeen was en van dien aard, dat zij, gezien de
hooge ontvangsten onmiddellijk daarvoor, slechts door deze
crisis is te verklaren;
dat uit het dcor den Raad ingestelde onderzoek is komen
vast te staan, dat de Commissie van Geschillen terecht heeft
geconstateerd, dat, hetgeen in feite door partij-Barnstijn niet
wordt ontkend, partij-Barnstijn in strijd gehandeld heeft met
het tusschen partijen aangegaan contract dd. 28 Juli 1938,
door toe te staan, dat de vertooningen van de Nationale
Film „Veertig Jaren" in het Metropole Palace te 's-Graven-
hage werden geprolongeerd;
dat de Raad tevens kan onderschrijven de opvatting van
de Commissie van Geschillen, dat door de prolongatie in
Metropole in plaats van in Apollo, voor Odeon, in casu
partij-City, schade kan zijn ontstaan;
dat het den Raad echter onjuist voorkomt deze schade,
welke in de gegeven omstandigheden overigens niet mathe
matisch juist is vast te stellen, te berekenen aan de hand
van het verschil in winstmogelijkheden bij de vertooning van
genoemde film tusschen die van het Apollo Theater en die
van het Metropole Palace, en dit verschil nagenoeg gelijk
te stellen met bepaalde winstmogelijkheden, welke aan Odeon
zijn ontnomen als gevolg van de overdracht van de film door
Apollo aan Metropole, aangezien den Raad het verband
tusschen dit verschil en de eventueele schade van partij-City
ten eenen male ontgaat, alleen reeds hierom, wijl de onder
scheidene factoren, waardoor deze winstmogelijkheden wor
den bepaald, van dien aard zouden kunnen zijn, dat zij geens
zins in het voordeel van Metropole behoeven uit te vallen,
daargelaten, dat verzuimd is deze factoren nader aan te
geven en het verschil derhalve te verklaren;
dat hieruit volgt, dat de Raad zich evenmin kan vereeni
gen met het uitgangspunt der Commissie voor de vaststelling
van het bedrag der eventueele schade, welke zij ten slotte
gelijk heeft gesteld met hetgeen door Metropole aan Apollo
betaald is voor de overdracht der prolcngatierechten;
dat naar de meening van den Raad de maatstaf voor de
eventueel door Odeon geleden schade veeleer gezocht moet
worden in het verschil tusschen de netto-ontvangsten van
Metropole gedurende de tweede week en die, welke Apollo
gedurende die week vermoedelijk zou ontvangen hebben,
waarbij aan te nemen is, dat het bezoekersverloop in Apollo
in dat geval verhoudingsgewijs nagenoeg hetzelfde zou zijn
geweest als dan van Metropole;
dat bij de volgens dezen maatstaf verkregen vermoedelijke
uitkomst rekening dient gehouden te worden met het feit,
dat Apollo door de overdracht aan Metropole niet, zooals
aanvankelijk was overeengekomen, voor de derde week ver
toond heeft, welke omstandigheid ongetwijfeld de ontvang
sten van de tweede week-vertooning in Odeon gunstig
beïnvloed heeft;
dat het argument van partij-Barnstijn, dat Odeon even
eens voordeel zou hebben genoten van het achterwege blijven
der aanvankelijk gecontracteerde vertocningen in Princesse
en Seinpost, evenwel niet opgaat, omdat, zooals partij-City
van haar kant terecht heeft betoogd, bedoelde vertooningen
evenmin zouden zijn doorgegaan, indien de overdracht in
kwestie niet zou hebben plaats gehad;
dat de Raad daarentegen wel van belang acht het alge
meen geconstateerde verschijnsel, dat de September-crisis,
samenvallende met de tweede- en derde week vertconing in
Odeon een sterken, en in 'sommige gevallen zelfs ruïneuzen
teruggang, heeft veroorzaakt in de bioscoopontvangsten;
dat de Raad, al deze factoren in aanmerking nemend, aan
de hand van den door hem aangelegden en ook door partij-
City juister geachten maatstaf, tot een vermoedelijke schade
van ten hoogste fkomt;
dat, indien er al redenen mochten zijn dit bedrag te laag
te achten hetgeen naar de overtuiging van den Raad
niet het geval is, aangezien de gemiddelde recette over de
drie vertooningsweken in Odeon, inclusief de toegekende
schade, uitermate gunstig moet worden genoemd niet uit
het oog mag worden verloren, dat partij-City, voorzoover
zij schade heeft, deze ten deele aan zichzelve te wijten heeft,
daar immers, wanneer de Commissie van Geschillen destijds
door toedoen van partij-City niet verhinderd was geworden
tijdig uitspraak te doen over de al of niet rechtmatigheid
van de overdracht door Apollo aan Metropole, nimmer van
schade, althans van een schadeactie harerzijds sprake zou
zijn geweest;
dat van den anderen kant, indien er redenen mochten
zijn het door den Raad vastgestelde bedrag te hoog te achten
niet voorbijgegaan mag worden het feit, dat partij-Barn
stijn door de overdracht van de film aan Metropole toe te
laten, contractbreuk heeft gepleegd, welke, gezien de be
sprekingen tevoren met partij-City gevoerd, gezien ook de
bijzondere omstandigheden, waaronder de overtreding is ge
pleegd, wat haar beteekenis en gevolgen aangaan, in het
bedrag ad verdisconteerd moeten worden geacht;
dat uit het vorenstaande volgt, dat het vonnis van de
Commissie van Geschillen niet in stand kan blijven en de
schade, welke partij-City vermoedelijk heeft geleden, geraamd
moet worden op een bedrag van ten hoogste ftot
welk bedrag derhalve haar vordering moet worden toe
gewezen;
dat, waar het beroep van partij-City ongegrond, en dat
van partij-Barnstijn meerendeels gegrond wordt geacht,
partij-City veroordeeld moet worden in de kosten van beide
beroepen, zijnde 100.en partij Barnstijn, om aan partij-
City tegen kwijting te betalen een bedrag van als
mede in de kosten in eerste instantie, zijnde 50.
In zake het door de NV. Zevende Bouw Maatschappij
„Nieuw Rustenburg" te 's-Gravenhage, exploiteerende het
Metropole Palace aldaar, op 31 Januari 1939 aanhangig ge
maakt hooger beroep van het vonnis der Commissie van
Geschillen, gewezen op 4 Januari 1939 en aan partijen
schriftelijk medegedeeld op 19 Januari d.a.v., in zake het
dcor voornoemde NV. Zevende Bouw Mij. „Nieuw Rusten
burg" (verder te noemen appellante, oorspronkelijk eischeres),
contra de NV. Loet C. Barnstijns Standaard Films, eveneens
gevestigd te 's-Gravenhage (verder te noemen geintimeerde,
oorspronkelijk gedaagde), op 2 September 1938 aanhangig
gemaakt geschil, dat het vonnis, waarvan beroep, moet wor
den bevestigd, appellante derhalve niet ontvankelijk moet
worden verklaard in haar vordering, met haar veroordeeling
in de kosten der arbitrage in beide instanties, bedragende
75.in totaal, zulks op grond van de overweging:
dat appellante als voornaamste grief tegen de uitspraak
van de Commissie van Geschillen heeft naar voren gebracht,
dat zij aan geintimeerde wel degelijk heeft gevraagd, of
volgens het contract extra voorstellingen mochten worden
gegeven met de film „Veertig Jaren", zulks omdat in dit
contract het geven van ochtendvoorstellingen voor school
kinderen werd verboden, maar dat geintimeerde nadrukkelijk