UITSPRAKEN COMMISSIE VAN GESCHILLEN
14
hei geven Van ochtend- of andere extra voorstellingen mei
bedoelde film verboden lieeft, er daarbij op wijzend, dal dil
ook aan andere theaters niet was toegestaan; dat, aangezien
bedoelde extra voorstellingen in andere theaters wel hebben
plaats gehad, ondanks dat hiertegen naai- beweren van ge-
intimeerdc, door haar is geprotesteerd, geintimeerde een
onrechtmatige daad heeft begaan, door haar, appellante, te
verbieden, wat ook naar de meening van de Commissie van
Geschillen contractueel geoorloofd was, zulks te meer, om
dat zij de film met geintimeerde heeft afgesloten onder het
uitdrukkelijk beding, dat de voorwaarden voor alle vijf
Haagsche theaters, die de film vertoonden, gelijk zouden
zijn; dat de Commissie van Geschillen appellantes vordering
ten onrechte niet ontvankelijk heeft verklaard en zij alsnog
verzoekt het vonnis van de Commissie van geschillen te
vernietigen met veroordeeling van geintimeerde tot betaling
van een schadevergoeding van of zooveel minder als
de Raad billijk acht;
dat geintimeerdes verweer hierop neerkomt, dat in de con
tracten in zake de film „Veertig Jaren" met de Haagsche
bioscoopexploitanten voor wat de eerste week vertooning
betrof,-was bepaald', dat het niet geoorloofd was in de eerste
vertooningsweek in de ochtenduren speciale schoolvoorstel
lingen te geven, en dat zij met het oog op het belang van
de gezamenlijke contractanten in Den Haag aan allen ver
boden heeft andere dan de usantieele voorstellingen te geven;
dat men zich in Den Haag ook aan deze bepaling gehouden
heeft en, voorzoover zich een uitzonderingsgeval heeft voor
gedaan, appellante zich met betrekking hiertoe het recht tot
het aanhangig maken van een geschil heeft voorbehouden;
dat de Commissie van Geschillen terecht overwogen heeft,
dat de rechtsverhoudingen tusschen partijen ten aanzien van
de film „Veertig Jaren" uitsluitend wordt bepaald door het
tusschen partijen gesloten contract, in welk contract niet is
overeengekomen, dat eischeres, dat wil zeggen, dat appel
lante, zou moeten beletten, dat andere Haagsche bioscopen
met genoemde film ochtendvoorstellingen geven, of dat bio
scopen een grooter aantal voorstellingen geven dan usantieel
is, of haar entreeprijzen verlagen;
dat appellante bij raadpleging van haar contract bovendien
had kunnen vaststellen, dat haar alleen het recht was ontno
men om ochtendvoorstellingen voer schoolkinderen te geven
en geintimeerde haar dus niet op grond van dit contract had
kunnen beletten ochtendvoorstellingen voor het publiek te
geven;
dat voorzoover appellante als gevolg van de gestes van
geintimeerde schade mocht hebben ondervonden, deze aan
haar zelve te wijten is, aangezien niets haar verplichtte op
bedoelde gestes in te gaan;
dat overigens geintimeerde zich bij haar gestes, namelijk
het verbieden van andere dan usantieele voorstellingen, ont
houden heeft van maatregelen, welke appellante beletten zulks
wèl te doen;
dat de Raad de overwegingen van de Commissie van Ge
schillen dan ook geheel tot de zijne kan maken en het vonnis
van de Commissie derhalve bevestigd moet worden;
dat het beroep van appellante moet worden verworpen met-
ontzegging van haren eisch en haar veroordeeling in de
kosten der arbitrage in beide instanties, in totaal bedragende
75,-.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van Vrijdag, 10 Februari 1939 in zake het dooi
de N.V. Filmex, gevestigd te Amsterdam, op 4 Februari
1939 aanhangig gemaakt spoedgesch.il contra de N.V. Eerste
Schotensche Bioscoop-Onderneming, gevestigd te Haarlem,
en exploiteerende het Frans Hals Theater aldaar, uitspraak
gedaan, dat aan eischeres (Filmex) haar vordering moet
worden ontzegd, met hare veroordeeling in de geschilkosten,
bedragende 25.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen;
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat tusschen par
tijen een overeenkomst d.d. 4 October 1938 is aangegaan
in zake den verhuur en huur van een aantal films voor een
lange periode; dat er tusschen partijen, voordat het contract
in werking trad, moeilijkheden rezen, in verband waarmede
eischeres aan gedaagde verzocht heelt in annuleering van
het contract toe te stemmen, hetgeen deze geweigerd heeft;
dat gedaagde met haar brief van 12 Januari eischeres ver
zocht heeft als inzetdatum van de film „Drie Walsen"
17 Februari voor haar te willen reserveeren; dat eischeres
in verband met de gerezen moeilijkheden hierop aanvanke
lijk niet wilde ingaan, maar dat zij ten slotte op 26 Januari,
nadat daaromtrent besprekingen tusschen partijen waren ge
voerd, een datumbevestiging aan gedaagde heeft doen toe
komen: dat gedaagde de datumbevestiging heeft geretour
neerd, maar dat eischeres hiermede geen genoegen wil nemen,
aangezien zij zich op het standpunt stelt, dat gedaagde thans
verplicht is genoemde film op 17 Februari af te nemen; dat
eischeres der .Commissie verzocht heeft te willen bepalen,
dat gedaagde verplicht is de film „Drie Walsen" op
17 Februari 1939 in haar theater te doen vertoonen, op de
condities van de overeenkomst d.d. 4 October 1938;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
zij met haar brief van 12 Januari 1939 weliswaar eischeres
verzocht heeft als inzetdatum van de film „Drie Walsen"
17 Februari te willen reserveeren, maar dat zij met haar
brief van 14 Januari, nadat eischeres geweigerd had den
gevraagden inzetdatum te bevestigen, nadrukkelijk heeft
medegedeeld, dat zij eischeres tot 18 Januari den tijd gaf
om den datum van 17 Februari voor de film „Drie Walsen"
te bevestigen en dat zij bij gebreke daarvan zou aannemen,
dat eischeres den inzetdatum voor de film „Drie Walsen"
niet vóór of op 18 Januari, doch eerst op 26 Januari heeft
bevestigd, op grond waarvan gedaagde van meening is, dat
zij thans niet meer verplicht is de film „Drie Walsen" op
17 Februari te vertoonen, aangezien niet voldaan is aan het
voorbehoud (n.1. bevestiging uiterlijk op 18 Januari), dat zij
bij het reserveeren van den datum van 17 Februari heeft
gesteld; dat gedaagde zich overigens op het standpunt stelt,
dat zij de film „Drie Walsen", die zij voor jhaar theater
ongeschikt acht, niet behoeft af te nemen, zoodat zij kan
volstaan met betaling van een schadevergoeding van
als in het contract is bepaald;
dat vaststaat, dat gedaagde als inzetdatum voor de film
„Drie Walsen" den datum van 17 Februari 1939 aan eische
res heeft opgegeven, en dat eischeres aanvankelijk gewei
gerd heeft dezen inzetdatum te bevestigen, althans dezen
inzetdatum niet eerder bevestigd heeft dan nadat de daar
toe oor gedaagde gestelde termijn was verstreken;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde nu niet meer
verplicht is om de film op 17 Februari, welke datum niet
tijdig door eischeres is bevestigd, te vertoonen:
dat het vorenstaande gedaagde echter niet ontslaat van
de verplichting om de film „Drie Walsen" van eischeres
af te nemen, hetgeen overeenkomstig de desbetreffende be
paling in het contract binnen 3 maanden na de Amsterdam-
sche première van de film moet geschieden;
dat gedaagde zich ook niet kan beroepen op de bepaling
in het contract dat, indien zij één of meerdere der ge
huurde films voor haar theater ongeschikt oordeelt, zij voor
elke niet vertoonde film aan eischeres een schadevergoeding
van zal betalen aangezien gedaagde door een
inzetdatum voor de film op te geven gedemonstreerd heeft,
dat zij deze film wel voor haar theater geschikt oordeelt;
dat, hoewel gedaagde dan ook verplicht moet worden
geacht bedoelde film alsnog van eischeres af te nemen en,
een verplichting voor gedaagde om de film reeds vanaf
17 Februari in haar theater te vertoonen, niet geacht kan
worden te bestaan;
dat aan eischeres haar vordering, als zijnde ongegrond,
moet worden ontzegd, met hare veroordeeling in de geschil-
kosten, bedragende 25.
De Commissie: van Geschillen (Derde Kamer) heeft in
haar op Woensdag, 22 Maart 1939 gehouden zitting o.a.
de navolgende uitspraak gewezen:
Inzake het op 6 Maart 1939 door de N.V. Bioscoop-Ex
ploitatie-Maatschappij Trianon Theater, gevestigd te Leiden
en exploiteerende het Trianon Theater aldaar, aanhangig
gemaakt geschil contra de N.V. Filmex, gevestigd te Am
sterdam, dat aan eischeres (Trianon Theater) haar vordering
moet worden ontzegd, met hare veroordeeling in de kosten
van het geschil, bedragende 25.zulks op grond van de