OFFICIEEL ORGAAN
EEN PIJNLIJKE TELEURSTELLING
VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOO P - BON D
Het Wetsontwerp tot heffing van een natio
nale inkomsten- en winstbelasting en wijziging van
enkele belastingwetten, dat dezer dagen bij de
Kamer is aanhangig gemaakt, beteekent voor het
Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf een wel
heel pijnlijke teleurstelling.
Het antwoord van den Minister aan de Kamer
indertijd, had nog ruimte opengelaten voor een
sprankje hoop. Weliswaar werd bij het in het voor
uitzicht stellen van afschaffing van personeele be
lasting voor bepaalde categorieën met geen woord
gerept van het bioscoopbedrijf, doch een dergelijke
onachtzaamheid komt ten aanzien van ons bedrijf
meer voor. Bij het inzien van gemeentelijke ver
ordeningen op de heffing van vermakelijkheids-
belasting krijgt men bij den eersten oogopslag ook
wel eens den indruk, dat de opbrengst dezer be
lasting voornamelijk moet komen van tooneelvoor-
stellingen, terwijl de practijk meestal zóó is, dat
de bioscopen ca. 70 van de totaal-opbrengst
voor haar rekening nemen. Het zou dus niet on
mogelijk geweest zijn, dat de Minister in zijn Me
morie van Antwoord of wel onvolledig was, of de
bedoeling had de bioscopen zonder meer onder
de categorie der koffiehuizen of andere inrichtingen
tot het gebruiken van spijzen en dranken te rang
schikken.
Tekst en toelichting van het thans ingediende
Wetsontwerp hebben ons echter den laatsten
stroohalm, waaraan wij ons in arren moede had
den vastgeklampt, uit de handen getrokken. De
bioscoop is niet onder deze categorie gerangschikt,
zij is daar zelfs ver bij ten achter gesteld!
De voorgestelde wijzigingen van de Wet op de
personeele belasting beoogen namelijk geen per
soneele belasting meer te heffen met name van
hotels of logementen, koffiehuizen, restaurants,
winkels, lokalen tot uitstalling, biljarten, motor
rijtuigen, pleziervaartuigen en paarden.
Met betrekking tot de bioscoop echter, welke,
zooals bekend, bij de personeele onder het begrip
,,aanhoorigheid" valt, waaronder worden verstaan,
gebouwen, erven en tot gemak, uitspanning of ver
maak dienende gronden, bij een gebouw of gedeel
te van een gebouw behoorende en daarmede in
gebruik, heeft de Minister in de voorgestelde wij
zigingen van artikel 2, par. 1, 3e lid. artikel 4,
par. 1 .e, etc. er het zwijgen toegedaan, zoodat de
personeele heffing op deze bedrijfsgroep onveran
derd is gehandhaafd.
Het onrecht, dat ons hierdoor is aangedaan,
wordt eerst recht duidelijk in het licht van de
Millioenen-Nota van het vorig jaar, waarin bedoe
ling en opzet van het thans ingediende Wetsont
werp summier worden uiteengezet, maar waarin
de Minister tevens als zijn inzicht te kennen geeft,
dat de nieuwe maatregelen op bepaalde groepen
van bedrijven dubbel zwaar zullen gaan drukken,
omdat de vigeerende heffingen ten opzichte van
deze groepen de grenzen der billijkheid en rede-
1