OVERGANGSBESLUIT VAN 1 FEBR. 1937.
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
20 Juni j.1. besloten aan de N.V. Filmex, Keizers
gracht 794 te Amsterdam, ingevolge haar verzoek
toestemming, als bedoeld sub b van het Over-
gangsbesluit dd, 1 Februari 1937 te verleenen, tot
het gaan exploiteeren van een filmproductiezaak,
een en ander onder nadere voorwaarden.
TOEPASSING ART. 15 DER STATUTEN.
Het Hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van
13 Juni 1939 besloten de straf van waarschuwing,
als bedoeld in artikel 15a der Statuten, toe te
passen op de firma Lumina Film, gevestigd te Am
sterdam, zulks op grond van de volgende overwe
gingen:
UITSPRAAK RAAD VAN BEROEP
8
.jf* firraa Lumina Film op of omstreeks 17 December
1938 de smalhlmrechten van de film „De wildernis roept"
heeft afgestaan aan een zekeren heer L. Leibholz te Am
sterdam, die geen lid van den Bond is en ook niet staat
vermeld op de zoogenaamde Lijst van Geen Bezwaar, zon
der dat de firma Lumina Film den heer Leibholz heeft laten
onderteekenen een schriftelijke verklaring, vereischt inge
volge het „Bedrijfsbesluit van den Nederlandschen Bio
scoop-Bond in zake den Verkoop van Films" d.d. 13 Maart
1933, waardoor voorkomen had kunnen worden, dat deze
film in strijd met eenige bepaling van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond had kunnen worden vertoond;
dat weliswaar de firma Lumina Film door het opnemen
in het koopcontract van de bepaling, dat de rechten van
bedoelde film alleen werden afgestaan voor vertooningen
in besloten voorstellingen van vereenigingen, en dergelijke,
maar dat daarmede niet voldaan is aan de vereischten van
voormeld Bedrijfsbesluit;
dat bovendien gebleken is, dat de heer Leibholz voor
noemd een smalfilmcopie van bedoelde film aan derden
heeft afgestaan, die voornemens waren daarmede open
bare voorstellingen te geven, hetgeen echter de firma Lu
mina Film door het nemen van doeltreffende maatregelen
vooralsnog heeft weten te beletten;
dat de firma Lumina Film in strijd heeft gehandeld met
het Bedrijfsbesluit in zake den Verkoop van'Films, zoodat
artikel 15 der Statuten op haar moet worden toegepast;
dat het Hoofdbestuur heeft willen volstaan met' het op
leggen van de straf van waarschuwing in het vertrouwen,
dat de firma Lumina Film ook verder de openbare ver
tooning van de smalfilmcopie zal beletten.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) heeft in zijn zitting
van Woensdag, 7 Juni 1939, in zake het door de N.V.
Cineac-Rotterdam, gevestigd te Rotterdam (verder te noemen
partij-Cineac) op 25 Februari 1939 aanhangig gemaakt be
roep en het door de N.V. Tubem, gevestigd te' Amsterdam
(verder te noemen partij-Tubem) op 5 Juni 1939 aanhangig
gemaakt tegenberoep van het vonnis der Commissie van
Geschillen, gewezen op 6 Februari 1939 en aan partijen
schriftelijk medegedeeld op 14 Februari d.a.v., in zake het
door voornoemde partij-Cineac op 5 December 1938 aan
hangig gemaakte geschil in hoogste instantie uitspraak ge
daan, dat het vonnis, waarvan beroep, moet worden ver
nietigd, het tegenberoep van partij-Tubem gegrond moet
werden verklaard en opnieuw rechtdoende aan partij-Cineac
haar vordering moet worden ontzegd, met haar veroordeeling
in de kosten der arbitrage ad f 150.zijnde ƒ50.in
eerste instantie en tweemaal 50.resp. van beroep en
tegenberoep, d.i. 100.in tweede instantie;
Deze uitspraak is gegrond op de navolgende overwegingen:
dat de gneven van partij-Cineac tegen het vonnis van
de Commissie van Geschillen in hoofdzaak hierop neerkomen,
dat de Commissie de schadevergoeding, welke zij partij-
Cineac heeft toegekend, heeft beperkt tot op grond
hiervan, dat Cineac tegen partij-Tubem geen spoedgeschil
had aanhangig gemaakt, of wel haar schriftelijk in gebreke
had gesteld, hetgeen echter een negeering is van de bijzondere
omstandigheden, geldende op het moment, dat zich de
onderhavige kwestie voerdeed, hierin bestaande namelijk,
dat op dat oogenblik een geschil in behandeling was, door
Tubem tegen Cineac aanhangig gemaakt over de vraag of
het in het geding zijnde contract van Maart 1938 geldigheid
bezat tusschen Tubem en Cineac, en eerstgenoemde uit hoof
de van artikel 9 van dit contract aanspraak kon maken op
een bedrag van dat een spoedgeschil over artikel
2 van het contract de behandeling van het hangende, pri
maire geschil, zou hebben gekruist en hooqst verwarrend zou
hebben gewerkt, maar dat Cineac, afgezien daarvan, niets
heeft nagelaten van hetgeen zij had behooren te doen, het
geen hieruit blijkt, dat zij Tuschinski persoonlijk en mondeling
heeft gewaarschuwd voor overtreding van artikel 2 van
het contract; dat overigens Tubem de betreffende bepaling
van het contract welbewust heeft overtreden, daar Tuschins
ki voor de Commissie van Geschillen heeft erkend, dat hij
bij het contracteeren van de film Schmeling/Lcuisgedacht
heeft aan artikel 2 van het met Cineac gesloten contract;
dat bovendien de Raad van Beroep in zijn vonnis van 27
Juli 1938 heeft overwogen, dat de onderscheidene artikelen
van het contract Cineac/Tubem een complex van rechten
en verplichtingen uitmaken, welke nauwkeurig tegen elkaar
zijn afgewogen en artikel 2 in het bijzonder een zware ver
plichting vormt, weshalve Cineac wegens het feit, dat Tubem
het recht bedongen en verkregen heeft om de film van de
boksmatch Schmeling/Louis in haar theaters te Amsterdam en
Rotterdam in exclusiviteit te vertoonen, zulks in strijd met
de uitdrukkelijke verplichtingen volgens artikel 2 van het
tusschen partijen bestaand contract, schade geleden heeft tot
een bedrag van tot betaling waarvan (of van zoo
veel minder als de Raad in goede justitie meent te behooren)
zij Tubem vraagt te veroordeelen, alsmede in de kosten dei-
arbitrage;
dat partij-Tubem in tegenberoep heeft gesteld, dat de
klacht van Cineac ongerrrond is, aanqezien Cineac, indien
zij van oordeel was, dat Tubem door het huren van de film
der boksmatch Schmelino/Louis in strijd handelde met het
bekende contract, onmiddellijk, en wel vóór dat de bewuste
twee-acter in de theaters van Tubem werd ingezet, laatst
genoemde had moeten sommeeren. de film ook aan Cineac te
doen aanbieden, waarna Cineac dus, indien Tubem niet aan
haar sommatie zou hebben voldaan, alsnog een spoedgeschil
tegen Tubem aanhangig had kunnen maken; dat, indien door
het gebeurde schade voor Cineac is ontstaan, zij deze dan
ook aan zichzelve te wijten heeft en deze niet op Tubem
kan verhalen; dat Cineac bovendien wist, dat Tuschinski
zich behoorde sterk te maken voor derden om artikel 2 van
het contract in kwestie te doen honoreeren, weshalve zij.
ongeacht het hangende geschil, Tuschinski in qebreke had
kunnen stellen; dat Tubem den Raad op grond hiervan ver
zoekt het vonnis van de Commissie van'Geschillen te ver
nietigen en opnieuw rechtdoende aan Cineac haar vordering
te ontzeggen met haar veroordeeling in alle kosten voor
beide instanties;
dat vaststaat, dat partijen zich verbonden hebben geen
maatreaelen te nemen of bedingen te maken, waardoor Cineac
verhinderd wordt in de verkrijging van daarvoor in aan
merking komende maatschappijen of lichamen, van het ver-
tooningsrecht in eerste week van iournaalfilms. actualiteiten-
films, teekenfilms. documentaire films, en andere films als
bedoeld, in één of meer van haar in Nederland geëxploiteer
de of nog te exploiteeren theaters en dat bovendien in artikel
2 van dit contract is bepaald, dat Tuschinski's Exploitatie
Maatschappij N.V. en de heer A. Tuschinski zich hoofdelijk
jegens Cineac hebben verbonden om haar zooveel mogelijk
te helpen bij pogingen om gezegd vertconingsrecht op zoo
gunstig mogelijke voorwaarden te verkrijgen;