OFFICIEEL ORGAAN VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOO P - BON D HET VRAAGSTUK DER MUZIEKAUTEURSRECHTEN VAN GELUIDSFILMS Het vonnis van de Utrechtsche Rechtbank, waarbij aan het Bureau voor Muziekauteursrecht (Buma) diens vordering ontzegd is om vertooning van geluidsfilms, waarin muziek voorkomt van bij dit Bureau aangesloten componisten te verbieden (de overwegingen zijn elders in dit nummer opge nomen), is wellicht het meest importante van alle .rechterlijke uitspraken, welke tot heden in de ruim zes jaar oude procedure Buma-Bioscoop-Bond ge vallen zijn. Men kan immers bij het overzien van deze pro cedure voorzoover zij althans nog te overzien is niet aan den indruk ontkomen, dat de eischen- de partij het door haar opgeworpen geschil telkens opnieuw aanhangig heeft gemaakt op een wijze, welke meer beoogde het behalen van veel gewin, dan het traceeren van een weg, waarlangs het recht vrijelijk zijn loop zou kunnen hebben. Hoe kan anders worden verklaard, dat sedert 1933 circa 30 vonnissen werden gewezen in 13 zaken, zonder dat men toekwam aan de beantwoording van de principieele rechtsvraag, waar het toch uiteindelijk in de onderhavige gevallen om ging, en dus een einde werd gemaakt aan de rechtsonzekerheid, waaraan het bioscoopbedrijf ten opzichte van het muziekauteursrecht in al die jaren ten prooi is geweest. Ook in de onderhavige zaak had Buma zich aan vankelijk bepaald tot een kort-geding-vordering bij den President der Utrechtsche Rechtbank tot ver bod eener vertooning zonder toestemming van Bu ma, op verbeurte eener dwangsom, zoodat dus ten aanzien van het principe niet kon worden beslist. Zooals bekend heeft de Utrechtsche President en heeft ook het Amsterdamsche Hof, bij welk College Buma appèl had ingesteld, Buma in zijn vordering in het ongelijk gesteld. Eerst bij de Rechtbank te Utrecht heeft Buma z.g. ten principale, eenzelfde vordering tegen de Jogchems Theaters N.V. aanhangig gemaakt, als zij kort tevoren in kort geding tegen deze N.V. bij den Utrechtschen President had verloren. In dit principaal geding is in de eerste plaats de princi pieele vraag wederom aan het oordeel van de Utrechtsche Rechtbank onderworpen, ten aanzien van welke principieele vraag de Presidenten van de Rechtbanken te 's-Gravenhage en Utrecht te voren bij de bewuste kort-geding-zaken namelijk hadden overwogen, dat de kans, dat zij in het voordeel van Buma zou worden beslist, gering geacht moest worden. De principieele vraag in deze zaak komt, zooals men weet, hierop neer: Behoeft een bioscoop exploitant, die een geluidsfilm vertoont, waarvoor de muziek ingevolge opdracht van den filmprodu cent is gecomponeerd tegen betaling van een zeker bedrag aan den componist, voor het open baar vertoonen van die geluidsfilm in zijn bio- 1

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 3