verschillen. In Rotterdam zijn de seizoensfluctua ties ook procentueel iets minder geprononceerd. Andere factoren van zuiver toevalligen aard zijn de weersomstandigheden. Zoowel groote hitte als strenge koude leiden, althans wanneer deze weersomstandigheden pas zijn ingetreden, tot een vermindering van het bioscoopbezoek. Voorts zijn bijzondere gebeurtenissen, b.v. op sportgebied (internationale wedstrijden) of politiek gebied (b.v. radioredevoeringen van prominente staats lieden) van duidelijken invloed op het bezoek. Het heeft weinig zin, hierop verder in te gaan, daar dit alles reeds voldoende bekend is. Bij bestudeering van het bioscoopbezoek over een reeks van jaren, treedt in de eerste plaats de algemeene stijgende tendens duidelijk naar voren. Dit houdt niet alleen verband met de bevolkings vermeerdering, zooals blijkt, wanneer men de cijfers beschouwt over het bioscoopbezoek per duizend inwoners en per jaar. De stoelencapaciteit per 1000 inwoners toont in overeenstemming hiermee een voortgaande toeneming. De ontwikkeling kan over het geheel als een zeer geleidelijke worden aangemerkt. In bepaalde jaren kan wel is waar door de opening van eenige theaters in nieuwe woonwijken de beschikbare stoelencapaciteit met een sprong toenemen. Tegen over de gezamenlijke reeds bestaande bioscopen is de invloed daarvan gewoonlijk niet zoo heel groot en in de cijfers over het totale bioscoopbe zoek zijn dan ook geen plotselinge overgangen te constateeren. De voortgaande stijgende tendens in het bioscoopbezoek (afgezien dus van een in zinking gedurende de crisisjaren) toont een uiter mate geleidelijk verloop. Ook de introductie van nieuwe filmgenres heeft dus blijkbaar nooit tot zeer plotselinge toenemingen van het bioscoop bezoek geleid, al kan hiervan op korten termijn natuurlijk wel eenigen invloed duidelijk merkbaar djn geweest. Ten slotte moeten als zeer belangrijke factoren genoemd worden de entreeprijzen en het inkomen van het publiek. De vaststelling van den invloed, die van deze beide factoren op het bioscoopbezoek uitgaat, vormt meer in het bijzonder het onder werp van deze korte analyse. De berekeningen bleven daarbij beperkt tot de drie groote steden, omdat alleen hiervoor de vereischte statistische gegevens in voldoende mate beschikbaar waren. Een ernstig bezwaar is dit niet. De totale ontvang sten van de bioscooptheaters in de drie groote ste den vormen ruim 50 van de ontvangsten van alle bioscooptheaters in Nederland. Bovendien treden sommige factoren, zooals de schommelingen in het inkomen, in de groote steden waarschijnlijk iets geprononceerder op dan in vele kleinere plaat sen. Tenslotte is in de kleinere plaatsen de ontwik keling van het bioscoopbezoek vermoedelijk onregel matiger dan in de groote steden, omdat in de kleine plaatsen de opening van één nieuwe bioscoop een plotselinge en sterke uitbreiding van de beschik bare capaciteit kan beteekenen. Daar voorts bui ten de groote steden het bioscoopbezoek per hoofd der bevolking nog betrekkelijk laag is, is de ver dere toeneming van het bezoek hier een factor, die in belang de andere waarschijnlijk overheerscht. De statistische analyse geschiedde nu aldus, dat om te beginnen de loop van de cijfers van het totale bioscoopbezoek over een reeks van jaren werd beschouwd. Getracht werd na te gaan in hoeverre de fluctuaties in die cijfers kunnen wor den verklaard uit de veranderingen in de inkomens van de bevolking, zooals die ontleend kunnen wor den aan de inkomensstatistieken, en de wijzigingen in de entreeprijzen. In plaats van op inkomen- cijfers zou men natuurlijk ook kunnen letten op andere welvaartsindices, als werkloosheidscijfers en gegevens over den loop der loonen. De gelei delijke toeneming in het bioscoopbezoek per hoofd is tot uitdrukking gebracht door bij de berekenin gen een trend te introduceeren. Een bevredigend cijfer om de hoogte der tarie ven tot uitdrukking te brengen, stond feitelijk niet ter beschikking. Het was uiteraard niet goed mo gelijk voor alle bioscopen afzonderlijk gegevens over de entreeprijzen te verzamelen, die dan op een of andere wijze tot een indexcijfer gecombi neerd hadden moeten worden. In plaats hiervan had ook een ruwere methode kunnen worden ge kozen, n.1. door te volstaan met een gegeven over den entreeprijs voor een enkele der belangrijkste rangen in de voornaamste bioscopen. De gevolgde weg was evenwel een andere. Gebruik werd ge maakt van den gemiddelden bruto-entreeprijs, zoo als die in de Jaarverslagen van den Nederland- schen Bioscoopbond wordt opgegeven, of uit de 8

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 10