in een bepaalde plaats verstoring van de openbare
orde ten gevolge zou hebben, hebben volgens de toe
lichting de woorden „openbare orde" in het laatste
geval echter een zuiver feitelijke beteekenis, terwijl
zij in dé formule, welke in artikel 16 van de Wet
aan de Centrale Commissie als criterium bij de
keuring in de hand is gegeven, een normatieven
zin hebben en dus in dit opzicht op dezelfde lijn
staan met „de goede zeden".
Dat een film in een bepaalde plaats tot orde
verstoring zou kunnen leiden, zonder dat haar in
houd in strijd is met „de openbare orde" in nor
matieven zin, kan natuurlijk, althans in het alge
meen gesproken, voor de Centrale Commissie geen
motief zijn, over het geheele land de openbare ver
tooning van een dergelijke film te verbieden.
Alleen daarom dient den burgemeester de bevoegd
heid te verblijven, hem in artikel 19 toegekend.
Voorzoover dit niet uitdrukkelijk in artikel 19
wordt gehandhaafd, is volgens deze toelichting
's burgemeesters preventief toezicht krachtens
artikel 221 van de Gemeentewet door het tot stand
komen van de Bioscoopwet vervallen. Deze laatste,
namelijk de regeling van de Bioscoopwet, is een
lex specialis, die aan de lex generalis (het preven
tief toezicht van artikel 221 van de Gemeentewet)
derogeert.
In dien geest sprak ook de tegenwoordige Minis
ter-President, de heer de Geer, toenmaals Minister
van Binnenlandsche Zaken, zich zeer nadrukkelijk
uit in de Eerste Kamer in een debat met Mr. Slin-
genberg, die de stelling verdedigd had, dat de Bio
scoopwet het toezicht van den Burgemeester
krachtens artikel 221 (toen 188) der Gemeentewet
intact laat en dat mitsdien artikel 19 eigenlijk over
bodig is. „Het komt mij voor" aldus de Minis
ter „dat, al staan de Bioscoopwet en Gemeente
wet gelijkwaardig* naast elkaar, toch aangenomen
moet worden, dat de taak. die aan een plaatselijk
orgaan in een bepaalde wet is opgedragen, buiten
werking wordt gesteld, wanneer de uitoefening
van diezelfde taak concreet en minutieus in een
nieuwe wet geregeld wordtVolgens de Staats
commissie vervalt artikel 188 (221). Zij zegt: de
Burgemeester zal niet meer mogen oordeelen of
de inhoud van een film strijdt met de openbare
orde of de goede zeden, maar de burgemeester kan
niettemin een verbod geven, wanneer de vertoo
ning, ofschoon naar inhoud niet met de openbare
orde in strijd, in een bepaalde plaats verstoring
van de openbare orde tengevolge kan hebben.
Daarvoor dient artikel 19. Naar den gedachten-
gang van de Staatscommissie, wordt dus heel de
taak van artikel 221 (188) door de Centrale Keu
ringscommissie overgenomen en komt daarnaast
artikel 19 voorzoover het betreft handhaving van
de openbare orde, niet in normatieven, maar in
feitelijken zin."
Bij de gehouden besprekingen ten Departemente
is men het hierover wel eens geworden, dat de wet
telijke middelen, waarover thans beschikt wordt,
het niet mogelijk maken om voor films, die door
de Centrale Commissie voor de Filmkeuring voor
openbare vertooning zijn toegelaten, de eenmaal
verleende toelating later alsnog vervallen te doen
verklaren.
Om uit deze impasse te geraken, heeft de Minis
ter destijds zijn bekende Kabinetsschrijven van 2
September in zee gezonden, doch dit heeft nage
noeg geen effect tengevolge gehad. Want ook voor
het weren van om eenige reden ongewenscht ge
achte films, kan nu eenmaal artikel 19 van de Bio
scoopwet niet worden gehanteerd.
Na ampele besprekingen heeft het Hoofdbestuur
zich echter bereid verklaard, te bevorderen, dat
films, die vóór 1 September 1939 door de Cen
trale Commissie voor de Filmkeuring voor open
bare vertooning zijn toegelaten en tegen vertoo
ning waarvan in verband met den sindsdien inge
treden internationalen toestand door den Voorzit
ter der Commissie ernstig bezwaar werd gemaakt,
uit de circulatie worden genomen en, indien het
Hoofdbestuur dit mocht verlangen, aan een nieuwe
beoordeeling door de Centrale Commissie worden
onderworpen.
Deze regeling maakt voor het geheele land, en op
afdoende wijze, een einde aan de vorengeschets-
te moeilijkheden. Ingevolge deze regeling zullen
o.a. de films „De Maginotlinie" en „Moderne
strijdkrachten in actie" voorloopig uit de roulatie
worden genomen, en is tevens overeengekomen
dat, indien een nieuwe beoordeeling zou plaats
vinden, daaraan voor de betrokkenen geen kosten
in den vorm van keuringsrechten verbonden zijn.
De Minister heeft het Hoofdbestuur inmiddels
doen weten, dat hij met dit college van oordeel is,
dat door deze bereidverklaring zijn Kabinetsschrij
ven van 2 September practische beteekenis heeft
verloren. De Minister zou de burgemeesters