inlichten omtrent de bereidverklaring van het Hoofdbestuur en daarbij het vertrouwen uit te spreken, dat door deze regeling de bezwaren, wel ke bij de houders van bioscooptheaters tegen de toepassing van artikel 19 der Bioscoopwet in ver band met vorenvermeld Kabinetsschrijven van den Minister zijn gerezen, practisch zullen zijn onder vangen. Na verloop van twee maanden is hiermede be reikt, wat onzes inziens in twee dagen tot stand had kunnen komen, indien slechts aanstonds con tact zou zijn gezocht met het bedrijf. Over goeden wil zou men dan zeker, evenals nu, niet te klagen gehad hebben. Laat men daarom ook het bedrijf geen reden tot klagen geven door, zooals aanvan kelijk het geval is geweest, zijn belangen te behan delen als quantité négligeable. VRAGEN VAN KAMERLID SCHAEPMAN Hoewel in onzen kring en ook ver daarbuiten, zooals onder meer uit de pers gebleken is, de be reikte resultaten in zake de keuring van zooge naamde oorlogsjournaals met warme instemming zijn begroet, hebben deze niettemin het 'id van de Tweede Kamer, den heer Schaepman, stof geleverd tot het stellen van de volgende vragen: 1Heeft de Minister kennis genomen van het veranderde inzicht van de huishoudelijke commissie uit de Rijkscommissie voor de film keuring met betrekking tot het vertoonen van oorlogsjournaals in de bioscopen? 2. Weet de Minister, dat op het oogenblik in de Nederlandsche bioscopen nog vele films loopen met een propagandistisch karakter ten voordeele van een der oorlogvoerende partijen? 3. Indien de voorgaande vragen in bevesti- genden zin moeten worden beantwoord, heeft een en ander den Minister dan aanleiding ge geven tot de overweging, dat de genoemde oorlogsjournaals, hoe neutraal de gekozen beelden ook mogen zijn, en evenzeer de ge noemde films aanleiding kunn engevcn tot ver- storing van de orde als gevolg van bijvals- of afkeuringsbetuigingen, en dat daaruit ern stig gevaar kan ontstaan voor de stipte hand having van onze neutraliteit? En heeft de Mi nister dan eveneens gedacht aan het groote gevaar, dat, van nationaal standpunt bezien, gelegen is in de vertooning van films, die het kennelijke doel hebben aan het Nederlandsche volk een bepaalde meening ten aanzien van andere landen op te dringen? 4. Is het den Minister bekend, dat juist dezer dagen elders, met name in Zwitserland, bijzondere maatregelen worden getroffen om oorlogsjournaals en vooral ook films van een karakter als het bovenvermelde te weren? 5. Is de Minister bereid de noodige maat regelen te nemen, opdat ook hier te lande de vertooning van journaals en films als de ge noemde onmogelijk worde gemaakt? De Minister van Binnenlandsche Zaken, de heer Van Boeyen, heeft hierop als volgt geantwoord: 1. De gestelde vraag wordt bevestigend beantwoord. 2. Inderdaad is nog een gering aantal films, als in deze vraag bedoeld, in omloop. Het be treft hier films, welke reeds geruimen tijd vóór het uitbreken van den oorlog door de Centrale Commissie voor de Filmkeuring waren toege laten en waartegen toen geen bezwaar bestond. De ondergeteekende heeft reeds op 2 Sep tember jl. de burgemeesters van alle gemeen ten, waar bioscooptheaters gevestigd zijn, ge wezen op de wenschelijkheid, zoo noodig met toepassing van art. 19 der Bioscoopwet de vertooning van films, als hier bedoeld, te ver hinderen. Dientengevolge zijn in verschillen de gemeenten dergelijke films van het pro gramma afgevoerd. Bovendien wordt met den Bioscoopbond overleg gepleegd, ten einde de vertooning van in dit opzicht minder gewenschte films te voor komen. Bij dit overleg, dat nog niet is beëindigd, doch dat naar verwacht mag worden tot een bevredigend resultaat zal leiden, heeft het hoofdbestuur van den Bioscoopbond zich be reid verklaard te bevorderen, dat films, die vóór 1 September 1939 door de Centrale Com missie voor de Filmkeuring voor openbare vertooning zijn goedgekeurd en tegen vertoo ning waarvan in verband met den sindsdien ingetreden internationalen toestand bezwaar wordt gemaakt, uit de circulatie worden ge nomen. 3. De Centrale Commissie voor de Film keuring stelt zich op het standpunt, dat alle beelden, opschriften en gesproken teksten, welke beoogen het publiek in verband met den huidigen oorlog in een bepaalde richting te beïnvloeden, uit de journaals dienen te worden geweerd. Woordt deze gedragslijn gevolgd, dan behoeft naar het oordeel van ondergeteekende geen vrees te worden ge koesterd, dat gevaar ontstaat voor een stipte handhaving van onze neutraliteit.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 6