BEWERINGEN EN FEITEN Hoewel het ons niet lust om alles au sérieux te nemen, wat een bepaald soort criticasters al of niet met verandering van opschrift regelmatig in een aantal organen pleegt neer te schrijven, kan het een enkelen keer zijn nut hebben, hun kromme voorstellingen recht te buigen. Niet omdat wij zoo naïef zouden zijn hiervan eenig succes te ver wachten, maar uitsluitend om op de handelingen en belangen van Bond en bedrijf in kwestie het juiste licht te doen vallen. Men zal zich herinneren, dat wij naar aanlei ding van een even onbeheerschte als onbehoorlijke critiek op het comité, dat indertijd het initiatief heeft genomen tot de vervaardiging van een natio nale film, een artikeltje in dit orgaan schreven, waarmede wij, kort gezegd, niets meer en niets minder beoogden dan aan te toonen, dat er, welke opvatting men over den gang van zaken bij de tot standkoming dezer film ook toegedaan is, niet de minste reden aanwezig was voor het aanstellerige, onsympathieke lawaai, dat een paar scribenten rond deze aangelegenheid meenden te moeten maken. Wij kenschetsten de uitlatingen van deze lieden, die ten aanzien van de autoriteiten in kwestie onder meer gewaagden van ,,de ongegeneerde wijze, waarop totaal onverantwoordelijke en zeer weinig serieuze lieden met geld gemorst hebben", als een „critiek beneden alle critiek". In hoeverre deze kwalificatie „aftandsch" was, interesseert ons minder. Dat zij „onheusch" was, was, in ieder geval verdiend, dat zij bovenal „juist" was, zooals men ons van verschillende zijden heeft doen weten, is voor ons het voornaamste. Onze opmerkingen moeten wel hard aangeko men zijn, dat de heeren haar zoo slecht verdragen hebben. Men leze slechts onderstaand specimen van „geschrijf om het geschrijf", van geschrijf zonder inhoud in ieder geval, dat we in het offi cieel orgaan van de Katholieke Film Actie (is dit orgaan daarvoor wel de aangewezen plaats?) van 28 November j.1. aantroffen. Ja! En nü de feiten: Ten eerste zij vermeld, dat van den aanvang af contact heeft bestaan tusschen den Bioscoop-Bond en de initiatiefnemers, zij het dan, dat dit contact niet officieel was. De Voorzitter van den Bond had zitting in het Algemeen Comité, terwijl een tweetal leden van den Bond. toevalligerwijze de Eere-Voorzitter en de Vice-Voorzitter, van advies dienden bij de uitvoering der plannen. Ten tweede, de Bioscoop-Bond heeft nimmer een vonnis uitgesproken, had daartoe ook geen enkele reden. Misschien kan de criticaster in kwestie, die tot veel in staat is, dit vonnis publiceeren. Ten derde: Het is ons niet bekend, of het Comité goedlachsch was. Wel weten wij. dat het Comité allerminst gelachen heeft om datgene, waarom Ka tholiek Filmfront het zoo gaarne zou willen laten lachen. Het zette zijn schouders onder het begon nen werk en. zonder dat er eenige reden was voor de stemming, welke den Bond sub 4 wordt toe gedicht, werd de kwestie van het lidmaatschap van den Bond reeds in den winter van 1938, dus maanden vóór de productie van de film begonnen werd, onder de oogen gezien. Ter karakteriseering van de sfeer waarin dit overleg heeft plaatsgevon den, diene het feit, dat daarover geen correspon dentie in de archieven van Bond en Comité aan wezig is, de aangelegenheid dus mondeling werd afgehandeld. Zonder indiscreet te zijn, moge hier de mede- deeling aan toegevoegd worden, dat ten aan zien van het lidmaatschap de meeningen in het Comité verdeeld waren. De subsidie van Regee- ringswege, alsmede de omstandigheid, dat de voL- tallige Regeering in het Eere-Comité zat, speelde hier een rol, voornamelijk met het oog op de consequenties, die het lidmaatschap van zulk een nauwkeurig uitgewerkte organisatie als de Bio- Voor wie het vergeten mocht zijn, brengen wij ech ter naar aanleiding van het geschrijf in het officieele blad van het hoofdbestuur des Bioscoopbonds de vol gende feiten in herinnering: Ten eerste: het initiatief comité van de Nat. Film kondigde haar (lees: zijn. Red.) plannen aan, zonder den Bioscoopbond te erkennen. Ten tweede: de Bioscoopbond (het „hoofdbestuur") sprak zijn vonnis uit, omdat hij niet erkend werd. Ten derde: het comité lachte en haalde de schou ders op. Ten vierde: de bond zag met toenemende woede de werkzaamheden van de film vorderen. Ten vijfde: het comité lachte harder. Ten zesde: de bond zag aankomen, dat de film kant en klaar zou zijn en zoowaar in de bioscopen zou vertoond worden zónder de toestemming van den Bond, die overigens alles verbiedt of toelaat, maar zonder wien geen film in de bioscopen draaien kan. Dus zon de Bond op middelen om zijn figuur te redden. Ten zevende: het comité vond dat de zaken zoo best liepen en lachte verder. Ten achtste: de bond bezweek, gaf op eigen initia tief „toestemming", waar het comité nooit om ge vraagd had en beval zelfs de film aan, hiermede den indruk wekkend, alsof hij inderdaad eenige sympathie veelde voor de plannen, die hij had willen verijdelen of onder zijn bescherming nemen, waarin hij althans een rol had willen spelen. Ten negende: het comité daverde en velen met het comité. En nu?

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1939 | | pagina 11