Bioscoopwet niet verboden niet-gekeurde of niet-
toegelaten films in besloten kring te vertoonen.
Weliswaar is het besloten karakter der hiervoren
bedoelde bijeenkomsten slechts schijn, maar bij ge
brek aan positief bewijs kan hiertegen niet steeds
voldoende worden opgetreden. Aldus wordt het
voor aanhangers van stroomingen, gericht op ver
storing van openbare orde en rust, mogelijk om
door het vormen van zoogenaamde besloten gezel
schappen films, welke geschikt zijn om de open
bare orde te ondermijnen, wel degelijk voor het
publiek te vertoonen. Dat zulks bepaaldelijk in de
tegenwoordige tijdsomstandigheden in hooge mate
ongewenscht is, nu beroering onder de bevol-,
king zooveel mogelijk dient te worden vermeden,
behoeft geen betoog.
Wel mag de Regeering hier met waardeering
gewag maken van het besluit van den Nederland-
schen Bioscoop-Bond. waarbij het den bij dien
Bond aangesloten leden verboden is, hun theaters
voor het vertoonen van door de Centrale Commis
sie niet toegelaten films af te staan. Hierdoor wordt
het euvel ingeperkt. Anderzijds dient echter niet
uit het oog te worden verloren, dat het voortschrij
dende gebruik van smalle films, voor de vertoo
ning waarvan men geen bioscooptheater noodig
heeft, de mogelijkheid van vertooningen als boven
bedoeld zeer in de hand werkt, terwijl de bedoelde
bijeenkomsten ook veelal plaats vinden in zalen,
welke wel een bioscoopinstallatie bezitten, doch
welker exploitanten niet bij den Bioscoop-Bond
zijn aangesloten.
De Regeering zou in haar taak te kort schieten,
indien zij zich niet van de middelen voorzag om
tegen het aldus frustreeren van de bepalingen der
Bioscoopwet te kunnen optreden.
Inmiddels is het, ten einde te voorkomen, dat
opnieuw schijnvormen worden uitgedacht om aan
het in wezen openbare karakter der voorstellingen
te ontkomen, onvermijdelijk, dat de kring van
voorstellingen, welke aan het preventief toezicht
van de Bioscoopwet zullen zijn onderworpen,
tamelijk ruim wordt getrokken. De Regeering is er
zich terdege van bewust, dat hier groote voor
zichtigheid moet worden betracht, doch zij is an
derzijds van oordeel, dat het alleen door een vol
doenden ruimen greep van den wetgever mogelijk
is tegen het gesignaleerde kwaad op afdoende
wijze gewapend te zijn.
In het licht van het vorenstaande behoeft het
geen betoog, dat de Regeering zich bij haar voor
stellen tot wijziging van artikel 16 van de Wet
ampel heeft beraden. Zij heeft zich, alvorens een
wetsontwerp op te stellen, door de Commissaris
sen der Koningin en de burgemeesters van een
aantal gemeenten doen voorlichten. Wijders is
over het wetsontwerp overleg gepleegd met de
centrale commissie voor de filmkeuring.
Na afweging van de voor- en nadeelen, ver
bonden aan de verschillende mogelijkheden, is de
Regeering tot de overtuiging gekomen, dat de
thans voorgedragen oplossing het meest aanbe
veling verdient. Zij bestaat hierin, dat de kring,
waarbinnen geen andere dan door de „Rijkscom
missie Filmkeuring" aldus wordt voorgesteld
voortaan de centrale commissie voor de keuring
van films te noemen toegelaten films mogen
worden vertoond, in beginsel wordt verruimd
door in artikel 16, eerste lid, de woorden ,,In het
openbaar" en „openbare" te doen vervallen.
In een nieuw tweede lid wordt bepaald, voor!
welke voorstellingen het verbod om andere dan?
door de Rijkscommissie Filmkeuring toegelaten
films te vertoonen niet zal gelden. Daarnevens
schept de nieuwe bepaling, vervat in het zesde lid
van artikel 16, volgens welke de Rijkscommissie
Filmkeuring de toelating van films kan beperken
tot door haar aan te wijzen groepen van personen,
de mogelijkheid, dat films, die voor een willekeu
rig samengesteld bioscooppubliek niet in aanmer
king mogen komen (medische films b.v.), voor een
publiek van bepaalde bijzondere samenstelling
worden vertoond. De ondergeteekenden denken
hier o.a. aan gezelschappen, deskundig op het
gebied, waarop de film betrekking heeft.
De ondergeteekenden zien niet voorbij, dat het
nieuwe stelsel tengevolge heeft, dat een bona-fide
vereeniging een volkomen onschuldige film ge
dacht wordt b.v. aan een alpenvereeniging, die
een ski-film vertoont voor haar leden niet kan
vertoonen, zonder dat deze voor vertooning is
toegelaten. Doch de volstrekte onmogelijkheid om
voor het onderscheid tusschen bona-fide vereeni-
gingen en vereenigingen, welke de kiem van wets-
ontduiking in zich dragen, een afdoend objectief
criterium vast te stellen, zoomede de onmogelijk
heid een afdoenden maatstaf te vinden, volgens
welke bepaalde films zonder meer van het ver-
8