bestaande Wet onderhevig aan de mogelijkheid, dat sancties op hem worden toegepast, indien te jeugdige personen zich in de bioscoop blijken te bevinden. Er is echter gebleken, dat de bioscoop directies lang niet altijd schuld hadden aan zoo danige overtredingen. Vandaar, dat er dikwijls aarzeling is geweest bij de controleerende perso nen en bij de gemeentelijke autoriteiten, om, zulks mede als gevolg van het gemis aan andere sancties, op de bioscoophouders de ernstige sancties van waarschuwing, schorsing of intrekking der vergun ning toe te passen. De regeling, die nu in het tweede lid van artikel 26 (nieuw) is opgenomen, voorziet er in, dat, wanneer personen met het toezicht op de naleving der Wet belast, van mee ning zijn, dat bij een bioscoopvoorstelling personen of groepen van personen aanwezig zijn, die de voor den toegang vereischte hoedanigheid niet bezitten (de ruime omschrijving houdt verband met de ingrijpende wijziging van artikel 16), de bio scoophouder op hun aanwijzing verplicht is hen onmiddellijk te verwijderen of te doen verwijderen. Voldoet de exploitant niet dadelijk aan deze aan wijzing, dan is hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 strafbaar. Artikel 26 is derhalve in dezen zin gewijzigd en luidt thans als volgt: a. Het eerste lid wordt gelezen: ..1. Indien de personen, bedoeld in artikel 23, be vinden, dat deze Wet op eenig punt niet wordt nageleefd, of dat eenige overtreding wordt begaan, als bedoeld in de artikelen 27, 28 en 29, maken zij, onverminderd de bepa lingen van het Wetboek van Strafvordering, van hunne bevinding zoo spoedig mogelijk ver slag op en doen dit den Burgemeester toe komen." b. Na het eerste lid wordt een nieuw lid inge voegd, luidende: .,2. Bevinden zij, dat bij eene bioscoopvoorstelling personen of groepen van personen aanwezig zijn, te wier aanzien naar hunne, meening niet voldoende aannemelijk is, dat zij de voor den toegang vereischte hoedanigheid bezitten, dan is de houder der vergunning of degene, die de vertooning geeft, op hunne aanwijzing ver plicht, deze personen onverwijld te verwijde ren of te doen verwijderen," c. Het tweede lid wordt genummerd .,3." en ge lezen: ,,3. De houder der vergunning of degene, die de vertooning geeft, levert den personen, be doeld in artikel 23, op hunne aanvraag onver wijld geheel of gedeeltelijk elke film uit, welke hij onder zich heeft, in den toestand, waarin die is vertoond. Zij verzegelen de film zoo mogelijk in zijn tegenwoordigheid." d. Het derde lid wordt genummerd: ,,4"; de eerste zin van dit lid wordt gelezen: „Afge zien van het geval, dat een last wordt gege ven, als bedoeld in artikel 354 van het Wet boek van Strafvordering, wordt eene uitge leverde film, zoodra deze niet meer noodig is voor het strafrechtelijk of administratief on derzoek, teruggegeven aan dengene, die haar heeft uitgeleverd." In den tweeden zin wordt voor ,,De houder" gelezen: ,.Deze". Opvallend is, dat de wetswijziging beoogt de strafrechtelijke sancties op overtreding van de voorschriften der "Wet uit te breiden. Bij overtre ding kan de exploitant ook met den strafrechter in aanraking worden gebracht. Na het nieuwe ar tikel 26 worden vijf artikelen ingelascht. Het eerste artikel hiervan, namelijk artikel 27, luid als volgt: ,.Met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste twee duizend gulden wordt gestraft: a. hij, die artikel 1 overtreedt of artikel 16, eerste lid, zonder dat hij aantoont, dat het bepaalde in het tweede of het derde lid van toepassing is; b. hij, die eene film vertoont, waarvan de toela ting overeenkomstig het bepaalde in artikel 16a, tweede lid, is geschorst; c. hij, die eene film vertoont in strijd met een ver bod, als bedoeld in het eerste of tweede lid van artikel 19, dan wel met een verbod, als bedoeld in artikel 19a." De verdere straffen en sancties worden geregeld in de artikelen 28, 29 en 30. Artikel 31 (nieuw) bevat een gelijke bepaling als in het bij de Koninklijke Boodschap van 19 Juni 1939 ingediende wetsontwerp ten aanzien van de Vestigingswet Kleinbedrijf werd voorgesteld. Dit 10

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 12