omschreven rechtspositie. Een rechtspositie die öns bedrijf in staat heeft gesteld bepaalde risico's te overzien en binnen het raam van bepaalde moge lijkheden voort te werken, zonder dat het, voor wat zijn bestaansvoorwaarden aangaat, aan amb telijke willekeur of de twijfelachtige ambities van bepaalde personen of groepen onderhevig is. In onze oogen is dit immer de groote verdienste van de Bioscoopwet geweest, een verdienste, die ons veel voor lief heeft doen nemen, dat anders voorwerp zou zijn geweest van twist en mee- ningsversch.il. Deze rechtspositie is inzonderheid voor een zoo gecompliceerd, riskant en duur bedrijf als het onze dat bovendien aan banden is gelegd als geen ander bedrijf in ons land, heilig bezit, ja een voor waarde, zonder welke het niet in staat is te leven. En het is nu juist deze rechtspositie, welke door de voorgestelde wijzigingen, bepaaldelijk van artikel 16, tot in het merg wordt aangetast. Zooals uit het overzicht, dat elders in dit num mer van de voorgestelde ontwerp-wijzigingen dei- Wet meer gedetailleerd kan blijken, komen de ver anderingen, waartegen zich onze bezwaren in hoofdzaak keeren, hierop neer, dat aan den Voor zitter der Centrale Commissie voor de Keuring van Films, voortaan ..Rijkscommissie Filmkeuring te noemen, de bevoegdheid wordt gegeven te be palen, dat een reeds toegelaten film opnieuw aan een keuring kan worden onderworpen (art. 16, 2de lid; nieuw) en waardoor dus het preventief karak ter van de centrale keuring, welke reeds belang rijk was verzwakt door de bepalingen in zake de nakeuring, voor een groot deel repressief wordt, met alle nadeelen van dien. Hier schuilen groote gevaren, èn voor het pres tige der centrale keuring èn voor het bedrijf. Men denke maar eens aan de reacties welke sommige films teweeg kunnen brengen, aan de beweging rondom „Heldenkermis" en aan campagnes als die, welke tegen de film Grazige Weiden" bijvoor beeld, ontketend zijn. Stel het geval, dat de Voorzitter der Rijkscom missie Filmkeuring daarin aanleiding vindt om een film opnieuw te laten keuren, hetgeen dan in de meeste gevallen wel op een verbod zal uitdraaien, dan beteekent dit niets meer en niets minder dan de ontwrichting van de huidige structuur van het film- en bioscoopbedrijf, dat immers op de be staande Bioscoopwet is opgebouwd. Het ergste is nog, dat deze bepaling waarschijn lijk provoceerend zal werken op sommige groepen van personen, die meenen tegen bepaalde films te moeten ageeren en daardoor een wapen in handen hebben om hun particulier inzicht door te drijven. Door middel van de pers en met behulp van orde verstoring in de bioscoop zal men invloed op de Rijkscommissie Filmkeuring trachten uit te oefe nen, opdat deze herkeuring gelast en de film ten slotte verbiedt. Welk een schade zulks kan beteekenen, moge alleen reeds hierdoor gedemonstreerd worden, dat het bedrag, door een Nederlandsche onderneming in een dergelijke film geïnvesteerd, een bedrag, dat dikwijls in de tienduizenden loopt, na één of twee openbare vertooningen totaal verloren kan zijn. Ook de censuurclausule, die men in de contrac ten met buitenlandsche ondernemingen gewoon is op te nemen met het oog op de Filmkeuring, zou dan geen beteekenis meer hebben, omdat immers elke eenmaal toegelaten film achteraf weer ver boden kan worden. Weet thans iedereen, dat hij zich bij de beslis singen van de Centrale Commissie voor de Film keuring, die in belangrijke gevallen, eerst na be handeling in twee instanties gewezen wordt, heefr neer te leggen, bij aanneming van deze onzalige wetswijziging, zal voortaan iedereen (en bemoeit zich niet iedereen maar al te graag met de film?), probeeren zijn meening over een bepaalde film ook bij de Rijkscommissie Filmkeuring te doen overheerschen. Men kan er daarbij op rekenen, dat zij, die bij voorkomende gelegenheden het meest luidruchtig te werk gaan, ook het grootste succes zullen hebben. Wij zouden ons kunnen voorstellen, dat de Minister tot dit voorstel is gekomen onder den druk der tijdsomstandigheden. Wij denken bij voorbeeld aan het feit, dat de neutraliteitspolitiek der Regeering het wenschelijk maakte, dat eenige films, welke voor het intreden van den oorlogs toestand waren gekeurd en derhalve in de bio scopen werden vertoond, uit de roulatie werden genomen. Indien zulks het geval is, is de maat regel niettemin zeer bevreemdend. Het bedrijf im mers heeft zich, zoodra de wenschelijkheid als vorenbedoeld bleek, tot alle medewerking bereid verklaard, met het gevolg, dat binnen enkele dagen zonder schokken of moeilijkheden de films, waartegen bezwaren waren gerezen, uit de cir-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 5