culatie waren genomen. Hier heeft zich juist een vorm van samenwerking voorgedaan tusschen Overheid en bedrijf, welke als ideaal mag wor den gekenschetst en waarvan trouwens door den Minister in de Kamer met erkentelijkheid gewag is gemaakt. Wij meenden, dat het in den rechts staat nog altijd een ideaal was, tot zulk een samenwerking tusschen Overheid en burgerij te geraken. Waaraan het bedrijf het te danken heeft, dat het thans in ruil voor zijn houding een maat regel van bovenaf krijgt opgelegd, waarbij impe ratief wordt voorgeschreven, wat tot dan toe vrij willig geschiedde, is voor ons op zijn minst ge nomen raadselachtig enteleurstellend. Wij zouden ons de voorgestelde wijziging ook nog kunnen indenken, indien ze ten doel had de censuur uitsluitend tot een centrale instantie te beperken en derhalve de gemeentelijke nakeu ring, welke èn immer in strijd is geweest met den opzet der Wet èn het gezag der centrale keuring te niet doet, ja haar werk tot een paskwil maakt, te doen vervallen. Wij zouden haar dan ten min ste kunnen begrijpen en er onder bepaalde waar borgen vrede mee kunnen hebben. Maar het schijnt allerminst de bedoeling te zijn de gemeentelijke nakeuring, hoe slecht zij ook met den geest der Wet moge strooken, op te ruimen. Immers in stede van artikel 4 te schrappen, is daaraan een nieuw derde lid toegevoegd, dat het mogelijk maakt nieuwe gemeentelijke verordenin gen vast te stellen ten aanzien van de nakeuring en het vaststellen van leeftijdsgrenzen beneden achttien jaar op de bestaande vergunninghouders toe te passen. Wij zijn van meening, dat deze aan vulling zelfs in flagranten strijd is met het vergun ningsrecht. De bioscoopondernemingen, wier ex ploitatie uit commercieel oogpunt bezien, gebaseerd is op de bestaande Wet, in werking getreden in 1928, loopen daardoor het risico van nieuwe be perkende voorwaarden, waarop zij bij den opzet hunner exploitatie niet gerekend hebben en die hun groote schade kunnen veroorzaken. Ook door deze aanvulling wordt het gezag der centrale keu ring aangetast en de rechtszekerheid van het be drijf op losse schroeven gezet. Wederom had men mogen vertrouwen, indach tig het verleden, waarbij we in het bijzonder den ken aan de nog onlangs tot stand gekomen vrij willige regeling nopens een gecentraliseerde na keuring tusschen de Vereeniging van Noord- Brabantsche- en Limburgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring en den Neder- landschen Bioscoop-Bond, dat handhaving van artikel 4 der Bioscoopwet overbodig zou worden geacht. Wederom zijn wij in dit vertrouwen be schaamd en ziet het bedrijf zich voor de gevolgde gedragslijn beloond met een nieuwe moeilijkheid, namelijk, dat het bloot wordt gesteld aan het ge vaar, dat alle gemeenten, die bij de totstandkoming der Wet daaraan geen behoefte hadden, thans de gelegenheid krijgen om ook voor de bestaande vergunninghouders een gemeentelijke nakeuring in het leven te roepen. Ten slotte onze bezwaren tegen het nieuwe ar tikel 19bis. Het film- en bioscoopbedrijf heeft bij vroegere gelegenheden op dagen van nationalen rouw steeds getoond tot alle medewerking bereid te zijn. Nimmer bestond hieromtrent eenige wrijving tus schen Overheid en bedrijf. Waarom dan deze ver bodsbepaling in dit artikel opgenomen? Ook hier door wordt immers de rechtspositie van het film en bioscoopbedrijf omver gegooid en de commer- cieele basis der bioscoopondernemingen, die is in gesteld op de bestaande Wet, waardoor het moge lijk is, dat het bedrijf constant, zonder dat één dag gemist behoeft te worden, kan worden uitge oefend, totaal in de war wordt gestuurd. En welke zijn de .andere bij algemeenen maat regel van bestuur aan te wijzen dagen van bijzon deren aard", waarop de vertooning van films ver boden zou kunnen worden? Welk genre films mag volgens den Minister op dergelijke dagen wel of niet vertoond worden? Vooralsnog moeten wij volstaan met deze en kele opmerkingen. Wij hebben een zwaar hoofd in de thans bij de Kamer aanhangig gemaakte voorstellen. Wij vreezen een nieuwe aantasting van de rechtspositie van ons bedrijf en een ont wrichting van zijn zakelijke structuur. Er zijn zoovele nieuwe elementen in de Wet gebracht, dat men allerminst kan spreken van een technische herziening, maar veeleer gewaagd moet worden van een vervanging der oude Wet door een geheel nieuwe, en dan een nieuwe, die in alle opzichten een verslechtering beteekent. De Ministers stellen het voor alsof plooien wor den gladgestreken en onvolkomenheden worden weggenomen. In werkelijkheid worden grachten gedempt en wallen geslecht. De Bioscoopwet is op driftDat de consuls waken! 4

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 6