,,1. Aan de vergunning kunnen voorwaarden wor
den verbonden. Bij algemeenen maatregel van
bestuur wordt bepaald, welke voorwaarden in
elk geval aan eene vergunning worden ver
bonden,
2. In één kalenderjaar wordt ten hoogste vijf
maal eene vergunning B verleend, betrekking
hebbend op eene bepaalde plaats voor het
geven van voorstellingen."
De opzet van deze wijziging is om naast de door
het gemeentebestuur noodig geoordeelde voor
waarden, aan een vergunning steeds de bij alge
meenen maatregel van bestuur te omschrijven
voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden
kunnen uiteraard verschillend zijn, naar gelang
het een vergunning A of een vergunning B
betreft. De limiet in het nieuwe tweede lid
voorkomt, dat een onderneming door steeds inci-
denteele vergunningen aan te vragen, tracht te blij
ven buiten den greep van de aan vergunning A te
verbinden voorwaarden, welke uiteraard strenger
zullen zijn dan die, welke bij een vergunning B
zullen worden gesteld.
Artikel 4 wordt aangevuld door toevoeging van
een derde lid, luidende:
„3. Vergunningen, vóór het in werking treden
van eene verordening, als in het eerste lid be
doeld, verleend en op genoemd tijdstip nog
van kracht, worden, voor zooveel noodig,
door Burgemeester en Wethouders onverwijld
in overeenstemming met de bepalingen van
de verordening gebracht. Met het in werking
treden van eene verordening wordt gelijkge
steld het in werking treden van eene verorde
ning tot wijziging en aanvulling van eene ver
ordening en het in werking treden van een
besluit tot intrekking van eene verordening."
Deze wijziging wordt voorgesteld ten einde de
mogelijkheid te openen, dat de door een gemeente
bestuur op grond van de ervaring noodig ge
achte voorschriften mede hun werking kunnen
uitstrekken tot de bioscopen, voor welke reeds een
vergunning was afgegeven.
De wijzigingen van artikel 5 en 6 zijn hoofd
zakelijk van technischen aard, met dien verstande,
dat de wijziging van artikel 6, volgens welke het
derde lid aldus wordt gelezen: „Tegen de weige
ring van eene vergunning, zoomede tegen een of
meer aan eene vergunning verbonden voorwaar
den, kan de belanghebbende bij 'Gedeputeerde Sta
ten in beroep komen. Het beroep moet worden in
gesteld binnen één maand, te rekenen van den dag
der verzending van het besluit.", belanghebbenden
in de gelegenheid stelt niet alleen in beroep te
komen, indien een vergunning wordt geweigerd,
maar ook, indien hij bezwaar maakt tegen de voor
waarden der vergunning.
Aan het artikel wordt een vierde lid toegevoegd,
luidende:
„Gedeputeerde Staten beslissen, betreft het
eene vergunning A, binnen twee maanden,
betreft het eene vergunning B, binnen acht
dagen na den dag, waarop de vergunning is
gevraagd."
De voornaamste wijziging van artikel 7 betreft
het derde lid, dat vroeger aldus luidde: „De hou
der der vergunning is verplicht te zorgen, dat geen
andere afbeeldingen ter reclame voor films worden
vertoond, dan die vooraf door de centrale com
missie zijn toegelaten." en thans als volgt wordt
gelezen: „De houder der vergunning is verplicht te
zorgen, dat in en buiten de plaats, waar de voor
stelling wordt gegeven, geen andere afbeeldingen
ter aankondiging van of ter reclame voor films
worden vertoond, dan die vooraf door de Rijks
commissie Filmkeuring zijn toegelaten.".
Deze verplichting wenscht men dus in de toe
komst niet meer beperkt te zien tot binnen de
bioscoop vertoonde afbeeldingen.
De voorgestelde wijzigingen van de artikelen S
tot en met 15 kunnen worden beschouwd als van
ondergeschikten aard te zijn. Zij dragen in hoofd
zaak een technisch karakter. Gewezen dient te
worden op de inlassching van een artikel 12a,
luidende:
„1. Eene vergunning B kan te allen tijde op de
gronden, bedoeld in artikel 12, eerste lid, on
der 1°, zonder voorafgaande waarschuwing
of schorsing door Burgemeester en Wethou
ders worden ingetrokken.
2. Het tweede en derde lid van artikel 12 vinden
overeenkomstige toepassing."
De belangrijkste wijzigingen betreffen artikel 16
der Wet.