Het eerste lid van dit artikel, dat in de geldende Wet aldus luidt: ,,In het openbaar worden geen films vertoond dan indien en voor zoover zij door de centrale commissie, als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor openbare vertooning zijn toegelaten.'' wordt in het ontwerp van wijziging als volgt gelezen: ,,1. Films worden niet vertoond, dan indien en voor zoover zij door de Rijkscommissie Film keuring, als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde, voor vertooning zijn toe gelaten en de toelating niet uit hoofde van eene nieuwe keuring, als bedoeld in artikel 16a. is vervallen verklaard." Ingevoegd worden een nieuw tweede en derde lid, luidende: ..2. Het in het vorig lid vervat verbod geldt niet: a. ten aanzien van voorstellingen in huiselij- ken kring, bijgewoond door ten hoogste twintig personen; b. ten aanzien van andere voorstellingen in besloten kring: 1°. indien de vertooning van overheids wege plaats vindt; 2°. indien de vertooning plaats vindt uit sluitend met het oog op zakelijke doel einden, verband houdende met hel film- en. bioscoopbedrijf en door geen andere personen wordt bijgewoond dan die rechtstreeks bij of krachtens algemeenen maatregel van bestuur zijn toegelaten. 3. Naar regelen door de Rijkscommissie Film keuring te stellen mogen in spoedeischende gevallen films, betreffende onderwerpen van actueel belang, worden vertoond, vóórdat deze aan het oordeel van de commissie zijn onderworpen." c. De bestaande leden 2 en 3 worden genum merd „4." en ,,5.". In die leden wordt in de plaats van openbare bioscoopvoorstel lingen" gelezen: „bioscoopvoorstellingen, niet vallend onder het tweede en derde lid," en worden de woorden ,,de centrale commissie" vervangen door: ,.de Rijks commissie Filmkeuring". d. Het bestaande vierde lid vervalt (dispen satie in zake vertooning van journaals). e. Aan het artikel worden twee leden toege voegd, luidende: ,,6. Onverminderd de bevoegdheid van de Rijks commissie Filmkeuring tot beperking van de toelating van eene film overeenkomstig hel bepaalde in de beide voorgaande leden, kan de commissie bij de toelating van eene film bepalen, dat zij uitsluitend mag worden ver toond voor door haar aan te wijzen groepen van personen." Ten aanzien van dit lid wordt in de toelichting opgemerkt, dat het onderling verband van het vier de, vijfde en zesde lid medebrengt, dat de beper king van de toelating uit hoofde van het zesde lid niet den leeftijd der bezoekers kan betreffen. Het nieuwe, zevende lid van artikel 16 luidt ten slotte: ,,1. Ten bewijze van de toelating van eene film worden door de Rijkscommissie Filmkeuring keuringskaarten afgegeven, waarop is aange geven, of en in hoeverre de toelating be perkt is." De Ministers van Binnenlandsche Zaken en van Justitie, de heeren H. Van Boeyen en P. S. Ger- brandy, die aan het Wetsontwerp hun naam gege ven hebben, hebben, waar het hier de belangrijkste en meest ingrijpende wijziging der bestaande Wet geldt, nagenoeg de geheele inleiding hunner memorie van toelichting aan het nieuwe artikel 16 gewijd. De gronden, waarop de wijziging rust, zet ten zij als volgt uiteen: ..Vooreerst", aldus de Ministers, ..heeft zich de behoefte doen gevoelen om ontduiking van het preventief toezicht, neergelegd in artikel 16 van de Wet, tegen te gaan. Gebleken is immers, dat getracht wordt films, welke niet voor openbare vertooning zijn toegelaten, te vertoonen in publieke bijeenkomsten, waaraan slechts naar den uiterlijken vorm het karakter van besloten gezelschap wordt gegeven. Men geeft dan op groote schaal aan een ieder, die zich meldt, lidmaatschapskaarten uit of verschaft introductie, hetzij om niet, hetzij tegen een bedrag, dat naar den omvang veeleer entree voor eenmaal, dan contributie is. Gelijk bekend, is het volgens het stelsel van de

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 9