AANVULLING VAN ARTIKEL 10 DER WET
OP DE PERSONEELE BELASTING
Op 30 December 1939 is een wetsontwerp No.
229 bij de Tweede Kamer ingediend, waarbij wordt
voorgesteld een tweetal wijzigingen in de Wet op
de Personeele Belasting aan te brengen. Artikel i
van het ontwerp wil aan artikel 10, par. 1, der wet
op de personeele belasting een zin toevoegen van
den volgenden inhoud: „Het feit, dat een onder
normale omstandigheden gehuurd perceel geheel of
gedeeltelijk dient voor één of meer der in artikel 4,
par. 1omschreven doeleinden, belet niet, dit perceel
als vergelijkingsperceel te bezigen," Artikel 2 van
het ontwerp beoogt een aanvulling te brengen van
de voorschriften, geldende voor de vaststelling van
de belastbare huurwaarde van ambtswoningen.
,.De Nederlandsche Werkgever" van 1 Februari
1940 vestigt in het bijzonder de aandacht op de
eerste van deze beide voorgestelde wijzigingen. Wij
nemen dit artikeltje, dat geheel in overeenstem
ming is met het standpunt, hetwelk dezerzijds met
betrekking tot de onderhavige wetswijziging wordt
ingenomen, en hetwelk neergelegd is in een dezer
dagen door het Hoofdbestuur te verzenden adres
aan de Tweede Kamer, onderstaand in zijn ge
heel over.
Artikel 10 der Wet op de Personeele Belasting
1896, aldus het Orgaan, regelt de vaststelling van
de huurwaarde van die perceelen, waarvoor de
regel: ..Huurprijs is huurwaarde" niet kan gel
den; het artikel vindt toepassing in de eerste plaats
wanneer een perceel niet gehuurd is (eigendom),
en voorts onder meer wanneer een gedeelte van
het perceel onbelast is (b.v. bergplaats) of wan
neer de huurprijs onder abnormale omstandig
heden is bedongen (b.v. omdat belangengemeen
schap bestaat tusschen huurder en verhuurder).
Aangezien een of meer van deze omstandigheden
zich t.a.v. vele grootere bedrijfsgebouwen voor
doen, heeft de wijze waarop in deze gevallen de
huurwaarde wordt bepaald, groote practische be-
teekenis.
Volgens par. 1 van artikel 10 wordt de huur
waarde van de niet gehuurde en van de andere
onder het artikel vallende perceelen bepaald, ,,door
vergelijking met onder normale omstandigheden ge
huurde perceelen van dezelfde of meest nabijko-
mende soort in dezelfde of eene naburige gelijk
soortige gemeente." As echter een geschikt ,,verge-
Hjkingsperceel" niet te vinden, dan wordt de huur
waarde gesteld op 6 van de verkoopwaarde van-
het te schatten perceel (art. 10 par. 2).
Het is nu meermalen een voordeel, wanneer de
huurwaarde 'van een groot pand uit zijn verkoop-
waarde wordt afgeleid en niet door vergelijking
van de huren van andere perceelen. De snelle tech
nische veroudering, waaraan vele bedrijfspanden
onderhevig zijn, maakt groote afschrijvingen nood
zakelijk en aangezien deze afschrijvingen in een
rendabelen huurprijs tot uiting moeten komen, komt
dan 6 van de verkoopwaarde voor bepaalde pan
den voordeeliger uit. Bovendien is de verkoop
waarde van vele bedrijfspanden aanmerkelijk min
der dan de bouwkosten of de aanschaffingsprijs,
doordat deze panden meestal overeenkomstig de
eischen van een bepaald bedrijf zijn gebouwd of
verbouwd en zij voor andere ondernemingen min
der geschikt zijn.
Dank zij een bepaalde opvatting van den Hoo-
gen Raad omtrent de uitlegging van art. 10, par. 1,
der wet op de personeele belasting, wordt de voor-
belanghebbenden voordeelige bepaling van par. 2
van het artikel bij groote panden tegenwoordig nog
al eens toegepast. De Hooge Raad neemt n.1. het
standpunt in, dat als vergelijkingsperceelen slechts
in aanmerking komen onder normale omstandighe
den gebouwde perceelen, waarvan huurprijs en
huurwaarde samenvallen. Indien n.1. zegt de
Hooge Raad de huurprijs van de vergelijkings
perceelen voor de vaststelling van hun eigen huur
waarde niet heeft kunnen dienen, kan deze huur
prijs evenmin dienen voor de bepaling van de
huurwaarde van andere perceelen. En aangezien
in vrijwel alle bioscopen, groote winkelzaken, bank
gebouwen, e.d. wel bergplaatsen en andere gedeel
ten voorkomen, die vrijgesteld zijn van belasting,
worden deze panden, ook als zij gehuurd zijn, als
vergelijkingsperceelen uitgeschakeld. Het gevolg
hiervan is, dat wanneer de huurwaarde van een
andere bioscoop, magazijn of bank moet worden
geschat, herhaaldelijk geen voldoende gelijkwaar
dige vergelijkingsperceelen ter beschikking zijn,
zoodat toepassing moet plaats vinden van art. 10
par. 2 en de huurwaarde gesteld wordt op 6
van de verkoopwaarde.
Deze gang van zaken heeft, ook blijkens ver
schenen publicaties, bij den fiscus herhaaldelijk
wrevel opgewekt. Naar het ons voorkomt, is bij
dezen wrevel echter vergeten, dat belastingheffing
niet alleen maar een kwestie is van wetssysteem,
maar dat zij dikwijls diep in het maatschappelijk
leven ingrijpt en voorts, dat de werkelijke betee-
kenis van de personeele belasting in de laatste jaren
geheel is veranderd, doordat mede ten gevolge
van de dikwijls progressieve opcenten de be
dragen, die door groote bedrijven moeten worden
betaald, tot een vrijwel ondragelijke hoogte zijn
gestegen. Onder deze omstandigheden beteekent
een schatting van de huurwaarde op 6 van de