aldus hun redeneering, dan zal toch het algemeen
belang den doorslag moeten geven.
Het typische van de nakeuringsgedachte is
echter juist, dat zij geheel gespeend is van over
wegingen van algemeen belang. Zij is immers
ingegeven door opvattingen van bepaalde groe
peeringen in ons volk en dient als middel om aan
deze opvattingen zoo mogelijk tegemoet te komen.
Alleen hierom reeds behoort het artikel in zake
de nakeuring niet in de Wet thuis en wordt de
nakeuring bij voorbaat gestempeld tot een object
van vrije onderhandeling tusschen belanghebben
den, waarbij men van de zijde van het bedrijf,
gezien zijn ontwikkeling, voldoende respect mag
verwachten voor bepaalde opvattingen onder de
bevolking, vooral wanneer deze aan min of meer
grootere groepeeringen inhaerent zijn. Het afwe
gen van de wederzijdsche belangen blijve daarom
in dezen Staat beperkt tot het domein van het vrije
maatschappelijk verkeer en het worde niet dwin
gend van boven af in één richting gedrongen, een
richting, die slechts de kleinst mogelijke meerder
heid van het volk vertegenwoordigt en dan nog
m velerlei schakeering. Gebeurt zulks wel, dan is
onze Wetgeving op den verkeerden weg. Veel
krachtiger lijkt ons daarom de argumenteering van
vele andere leden, die niet alleen de noodzakelijk
heid van deze nieuwe bepaling voorshands niet
konden inzien, doch er zelfs de voorkeur aan zou
den geven, dat het geheele artikel 4, dat de moge
lijkheid van een gemeentelijke nakeuring bevat,
werd geschrapt.
Met instemming lezen we, dat vele leden in het
belang van een uniforme jurisprudentie het ope
nen van de mogelijkheid hebben bepleit om, bij
beroep tegen één of meer voorwaarden, aan een
vergunning verbonden, van de beslissing van Ge
deputeerde Staten in beroep te gaan bij de Kroon.
De mogelijkheid zou dan eveneens in de artikelen
9 en 14 moeten worden opgenomen.
De bedoeling van de wijziging van artikel 7,
namelijk controle uit te oefenen op de aankon
digingen, welke het bioscoopbedrijf laat uitgaan
om het publiek op te wekken de filmvoorstellingen
te komen bezoeken, is niet aan de aandacht dei-
Kamer ontsnapt. Een dergelijke controle ligt naai
de meening van sommige leden niet binnen het
bereik van de door de Bioscoopwet aangewezen
instanties. Het bioscoopbedrijf zou hierdoor trou
wens in een uitzonderingspositie worden geplaatst.
Met voldoening moge worden gereleveerd, dat
verscheidene leden op een zoodanige aanvulling
van het derde lid van artikel 15 hebben aange-
drongen, dat, indien de opbrengst van het keurings-
recht meer bedraagt dan ter bestrijding van de
kosten van administratie en toezicht nocdig is. het
keuringsrecht dienovereenkomstig moet worden
verlaagd.
Overeenkomstig de verwachting heeft de inter
pretatie van het begrip .besloten voorstelling" bij
de Kamer heel wat voeten in de aarde. Dienom-
trent kan mén bij de openbare behandeling inte
ressante juridische debatten verwachten.
Blijkens hetgeen onder artikel 21 in het Voor-
loopig verslag staat vermeld, is aan de Kamer het
verkeerde gebruik, dat vele burgemeesters maken
van artikel 19 der Bioscoopwet, niet ontgaan. Ver
scheidene leden betreurden het, dat het bestaande
eenige lid van artikel 19 niet zal worden gewijzigd.
Zij meenden, dat van de in dit artikel gegeven
bevoegdheid met zelden een onjuist gebruik wordt
gemaakt. In dit verband bracht men in herinnering
het geval-Dokkum. Zou de bepaling gehandhaafd
blijven, dan behoorde naar het inzicht dezer leden
in ieder geval beroep van de beslissing van den
burgemeester mogelijk te worden gemaakt.
Tegen het voorschrift, dat een film niet onder
anderen titel dan waaronder zij is toegelaten, mag
worden aangekondigd, is naar het oordeel van ver
scheidene leden van de zijde van het bedrijf terecht
ernstig bezwaar gemaakt. Men dringt er op aan dit
voorschrift te schrappen.
Opvallend veel verzet is gerezen tegen het nieu
we voorgestelde artikel 19a, dat den Minister de
bevoegdheid geeft op dagen van nationalen rouw
of andere bij algemeenen maatregel van bestuur
aan te wijzen dagen van bijzonderen aard de ver
tooning van alle. dan wel van niet door den Mi
nister bepaaldelijk toegelaten films, te verbieden.
Het verslag gewaagt er van. dat tegen deze be
paling van verschillende zijden krachtig werd op
gekomen. Ook de motiveering achtte men buiten
gewoon sober. Sommige andere leden hebben zich
hun oordeel voorbehouden totdat de Regeering
nader zal hebben uiteengezet, waarom haars in
ziens aan de voorgestelde bepaling behoefte be
staat en hoe die behoefte in de practijk gebleken
is. Het komt ons voor, dat de bezwaren in dit geval
de meening overstemmen van die leden, die meen-