een voorschrift omtrent toelaatbare aanduidingen door middel van lichtgevende letters, enz. in be werking is en zoo spoedig mogelijk zal worden bekend gemaakt. Voor wat de maatregelen aangaat, welke een bioscoopondernemer dient te nemen in geval van luchtalarm, zij nog het volgende medegedeeld: In den algemeenen gedragsregel voor de bevol king, bij openbare bekendmaking, uitgegeven door den Burgemeester, is de bepaling opgenomen, dat op het sein luchtalarm" de openbare weg moet worden ontruimd. Dat wil dus zeggen, dat zij, die op bedoeld tijdstip op straat zijn, deze moeten verlaten om zich in veiligheid te stellen in een nabij gelegen woning of openbare schuilplaats, en zij, die binnen zijn in huis, bioscoop, fabriek of elders daar moeten blijven en dus den open baren weg niet mogen betreden. Voor zoover zich dus publiek in een bioscoop bevindt tijdens luchtalarm, is dit publiek, tenzij zich onder de bioscoop een schuilkelder bevindt, hetgeen meestal niet het geval is, verplicht in de bioscoop te blijven. Gewoonlijk zal het alarm zelfs niet tot het publiek doordringen, zoodat het ter voorkoming van paniek geraden is het publiek onkundig te laten van het alarm en het dus rustig op zijn plaats te laten. Voor het geval wel onrust mocht ontstaan door het alarm is het de taak van den bioscoophouder de bezoekers te wijzen op het verbod onder de gegeven omstandigheden den openbaren weg te betreden en er met het oog op ongelukken, welke door een paniek kunnen ontstaan, op aan te dringen, dat ieder rustig op zijn plaats blijft zitten. Het is vanzelfsprekend, dat in elke bioscoop het noodige materiaal aanwezig behoort te zijn om een eventueel ingeslagen brandbom onmiddellijk onschadelijk te maken; ook moet aanwezig zijn het noodige verbandmateriaal om één of meer gewonden de eerste hulp te kunnen verleenen. Uit het vorenstaande volgt, dat het bioscoop personeel, althans een deel daarvan, voor de werk zaamheden, verbonden aan het onschadelijk maken van een brandbom en het verleenen van eerste hulp, moet zijn opgeleid. Het Dagelijksch Bestuur dringt er daarom ten zeerste bij de leden exploitanten op aan om, voor- zoover zulks nog niet mocht zijn geschied, oplei ding van hun personeel voor bovenstaande doel einden te bevorderen. HET PROCES BUMA-JOGCHEM'S De Hooge Raad heeft bij arrest van 28 Juni 1940 vernietigd het arrest van het Amsterdamsche Gerechtshof in zake het proces Buma-Jogchem's, waarbij aan Buma was ontzegd diens vordering tot verbod van vertooning van geluidsfilms, waarin muziek voorkomt van direct of indirect bij het Buma aangesloten componisten, zonder toestem ming van Buma op verbeurte eener dwangsom van 10.000.per dag. De Hooge Raad heeft de zaak ter verdere behandeling en afdoening naar het Hof verwezen en Jogchem's veroordeeld in de kosten op de voorziening in cassatie gevallen. Wij brengen in herinnering, dat het Amster damsche Hof had vastgesteld, dat een geluidsfilm is een werk in den zin van artikel 6 der Auteurs wet, een werk dus, dat alle medewerkers, ook voorzoover zij scheppenden arbeid verrichten, samen tot stand brengen naar het ontwerp en on der leiding en toezicht van den maker der film. De Hooge Raad daarentegen heeft ten aanzien van 's Hofs arrest overwogen, dat, uit hetgeen het Hof feitelijk heeft vastgesteld aangaande het ont staan van de muziek van een geluidsfilm onder meer het feit, dat een componist bij het componee- ren van de muziek voor zoodanige film een groote mate van zelfstandigheid heeft en scheppenden arbeid verricht volgt, dat, welke ook de be moeiingen van den producent zijn geweest bij het vervaardigen van de geluidsfilm, de daarbij be- hoorende muziek niet in den zin van artikel 6 der Auteurswet tot stand is gebracht naar het ontwerp van den producent en onder zijn leiding en toe zicht, doch de componist de maker van die muziek in den zin van artikel 1 der Wet is, zoodat hij auteursrecht daarop heeft verkregen en dus Buma toen, gelijk vaststaat, de componist op 1 December 1937 het auteursrecht, waarop hij aanspraak kon maken, voor zoover Nederland betreft, aan Buma overdroeg, dat auteursrecht verkreeg zulks on geacht den inhoud van de op 11 Augustus 1936 tus- schen producent en componist gesloten overeen komst daar overdracht van auteursrecht aan den producent bij die overeenkomst nietig ware, terwijl op vergunningen, ter zake van de uitvoe ring der muziek eventueel door den componist bij die overeenkomst aan de producent verleend, nim mer tegenover Buma, als verkrijgster van bedoeld auteursrecht^ met vrucht beroep kan worden ge daan weshalve het Hof de vordering van Buma had behooren toe te wijzen. Dezer dagen is in deze zaak andermaal gepleit voor het Gerechtshof te Amsterdam. Mr. J. Heintz, optredende voor Buma, pleitte, dat thans niets meer aan de toewijzing van de vordering in den weg staat, omdat de overeen komst welke de componist met de filmonderne- ming sloot, niet is een arbeidscontract in den zin van art. 7, terwijl bovendien dit artikel niet van 11

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1940 | | pagina 13