10
de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Justitie
betreneuae net vertoonen van mms gedaaydes mms vanar
2o jun i^-iu niet lauyer in iNedenaiid itr veilouiiuiy muin-
ten woraen gèoracnc; aac gedaagde tot dien siecnis snorts
had Kunnen leveren, wesiicuve eiscneres restitutie neeu ge-
vorüera van net te yeei Detaaiae Decirag van jó A j
is Jdat gedaa'gae geweigerd neeit dit bedrag aan
eiscneres te betaitu; uat eiscneres dernaive der commissie
van uescnuien heeit verzoent gedaagae te veroordeeieii tot
onrmoaeuijKe terugDetaung van vorenvermeid bedrag van
fflater door naar teruggebraent tot 01 zooveel
minder ais de kommissie bimjk acnt;
dat gedaagde hiertegen in nooidzaak heeft aangevoerd,
dat riet tussenen partijen gesloten contract reeds op 1 Sep
tember lVjy aanving; dat, toen het verbod tot vertooning
van gedaagdes mms werd uitgevaardigd, eiscneres nog siecnts
7 shorts nad argenomen, hoewel zij net contract reeds voor
de laatste termijnbetaling had kunnen hebben argewerKt; dat
gedaagde door eiscneres een grooter aantal dan %t korte
.films ter vertooning aan te bieden, ruimschoots aan haar
verplichting tot levering heelt voldaan, ook al, omdat zij
die snoris onverplicht aan eischeres op zicht heett gezonden;
dat eiscneres eenter telKenmaie atname heeit geweigerd, het
geen haar verpnenting tot betaling van den overeengekomen
auteurspnjs niet vermag te verminderen; dat het onderhavig
contract eerst op 3l Uecember i9iU expireert en dus eiscne
res niet voor dien datum betaling van het door haar gevor
derd bedrag kan eischen;
dat op grond van het voormelde besluit van de Secretaris-
sen-Lieneraal van de Departementen van Binnenlandsche
Zaken en van justitie d.d. 19 Juli 1940 de verdere levering
en vertooning der gecontracteerde korte films niet moge
lijk is;
dat aan eischeres behoort te worden gerestitueerd het door
haar vooruitbetaalde bedrag, waarvoor gedaagde geen films
kan leveren, althans voor zoover eischeres geacht moet wor
den in staat te zijn geweest die films vóór den vervaldag
van het contract van gedaagde af te nemen;
dat de contracttijd uit 16 maanden bestaat en aangenomen
moet worden, dat eischeres gedurende de laatste 6 maanden
van dien tijd gemiddeld per maand niet meer dan één zes
tiende deel van het aantal gecontracteerde shorts ter vertoo
ning zou hebben kunnen brengen, gezien het feit, dat zij
gedurende ruim 10 maanden slechts 7 van de 40 gecontrac
teerde shorts heeft afgenomen, hoewel zij in ruime mate
over die films kon beschikken en gedaagde het haar bij het
bepalen harer keuze zoo gemakkelijk mogelijk heeft gemaakt;
dat de Commissie van Geschillen het hiervoren overwogene
als maatstaf heeft aangelegd bij het vaststellen van het
bedrag, betaalt aan eischeres op den vervaldag van het
onderwerpelijk contract dient te worden terugbetaald en
naar evenredigheid dit bedrag heeft bepaald op
dat in ieder geval eerst na de expiratie van het contract
gedaagde verplicht is, om het bovenvermelde bedrag van
faan eischeres te restitueeren;
dat mitsdien eischeresses vordering ten deele, en wel tot
een bedrag van moet worden toegewezen en dut;
gedaagde moet worden veroordeeld, om vóór of op 31 De
cember 1940 tegen kwijting aan eischeres te betalen het toe
gewezen bedrag ad
dat, waar eischeresses vordering belangrijk hooger was
dan het bedrag, hetwelk haar kon worden toegewezen, de
Commissie van Geschillen besloten heeft, om elk der partijen
te veroordeelen in de helft der geschilkosten, welke in totaal
25 bedragen.
(Abusievelijk is hef beroepvonnis ir, de zaak N.V Zegende
Bouwmaatschappij „Nieuw-Rustenburg'—N.V, Warner Bros
First National Pictures N.V. gepubliceerd, alvorens de uit
spraak der Commissie van Geschillen in dit Orgaan was
opgenomen. Laatstbedoelde uitspraak wordt echter alsnog in
dit nummer afgedrukt).
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar op Woensdag, 2 October 1940 gehouden zititing in zake
het op 30 September 1940 door de firma A. C. Cams b
P J van der Mars, exploiteerende het City Theater te
Nijmegen, aanhangig gemaakt spoedgeschil contra de N.V.
Monopole-Him, gevestigd te Rotterdam, uitspraak gedaan.
dat aan eiscneres (Cams c; Van der Mars) haar vordering
meet worden ontzegd, met hare veroordceting in de kosten
van het geschil, bedragende f 25.zulks op grond van de
volgende overwegingen:
dat eischeres in hoofdzaak heeft gesteld, dat zij ingevolge
een op of omstreeks 10 Februari 1940 tusschen partijen
gesloten overeenkomst in zake den zoogenaamden verhuur
en huur van 23 filmprogramma's het reent heelt verkregen.
oir. 3 Nederlandsche lilms van gedaagde (Monopole) gratis
terug te brengen in vertooning in haar theater; dat gedaagde
een dezer Nederlandsche films, namelijk „fileeke Bet", aan
een ander te Nijmegen gevestigd bioscooptheater heelt ver
huurd, waartoe zij niet gerechtigd was: dat de vertooning
van aeze film in bedoeld theater op Vrijdag, 4 October 1940
zal aanvangen, hetgeen eischeres der Commissie van Ge
schillen verzocht heelt te verhinderen, door uit te spreken,
dat gedaagde onrechtmatig handelde, door die film ter ver
tooning in een andere ter plaatse gevestigde bioscoop te
verhuren, met veroordeeling van gedaagde in de kosten van
het geschil;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
partijen op 18 Augustus 1940 hebben onderhandeld over
het aangaan eener nieuwe overeenkomst, waarbij ook 2 der
3 Nederlandsche films (de vertooning van 1 film was name
lijk na herkeuring verboden) aan eischeres zouden worden
verhuurd tegen een zeker percentage der recette; dat deze
overeenkomst niet tot stand is gekomen, hoewel een van
eischeresses firmanten die reeds had geteekend; dat gedaagde
daarop te kennen heeft gegeven, dat zij, alvorens alsnog te
trachten, om ter zake met eischeres tot overeenstemming te
geraken, allereerst zou probeeren de films, waarover was
onderhandeld, elders voor vertooning te Nijmegen te ver
huren, waarmede eischeres zich accoord heeft verklaard;
dat eischeres met zooveel woorden ontkend heeft ermede
accoord te zijn gegaan, dat gedaagde de films in kwestie
zou verhuren ter vertooning in een ander Nijmeegsch bio
scooptheater;
dat het bij contract d.d. 10 Februari 1940 door eischeres
verkregen recht, om 3 Nederlandsche films gratis terug te
brengen, staat tegenover eischeresses verplichting tot afname
van de gecontracteerde filmprogramma's en tot betaling van
het overeengekomen garantiebedrag van in totaal:
dat eischeres echter in totaal slechts voor een bedrag van
ongeveer in mindering van genoemde garantie aan
filmprogramma's van gedaagde heeft afgenomen en verdere
afname niet mogelijk is, aangezien ingevolge besluit d.d.
19 Juli 1940 van de Secretarissen-Generaal van de Depar
tementen van Binnenlandsche Zaken en van Justitie betref
fende het vertoonen van films de nog niet afgenomen films
van gedaagde vanaf 26 Juli 1940 niet langer in Nederland
mogen worden vertoond;
dat, waar eischeres slechts een gedeelte van haar verplich
tingen tegenover gedaagde is nagekomen (afname van onge
veer aan films van het gecontracteerde bedrag van
fhet niet aangaat van gedaagde te verlangen, dat
"deze haar verplichting, om alle drie Nederlandsche films
(waarvan er een inmiddels niet meer mag worden vertoond)
gratis te leveren, nakomt, waarbij tevens in aanmerking meet
worden genomen het feit, dat aan de in het onderhavig con
tract genoemde Nederlandsche films onder de huidige om
standigheden een veel grootere waarde moet worden toe
gekend, dan ten tijde van het afsluiten van voornoemd
contract;
dat in het feit, dat eischeres met gedaagde heett onder
handeld over een nieuwe overeenkomst (welke niet tot stand
is gekomen), waarbij de bewuste Nederlandsche films tegen
een zeker percentage zouden worden afgesloten, de erkenning
harerzijds ligt ongesloten, dat zij geen aanspraak kon maken
op gratis levering van die beide Nederlandsche films;
dat uit het vorenstaande volgt, dat aan gedaagde niet het
recht kan worden ontzegd, om de film „Bleeke Bet" (nadat
zij deze en andere films eerst opnieuw aan eischeres heett
aangeboden, doch dienaangaande niet met eischeres tot over-