DE NA-KEURING BUITENWERKING Met het Besluit van de Secretarissen-Generaal van Binnenlandsche Zaken en van Justitie nopens de zoogenaamde nakeuring van films en het toe laten van personen beneden zekeren leeftijdsgrens van 2 'December 1940 (eerst gepubliceerd in het op 13 Januari 1941 uitgegeven Verordeningen blad) is aan de gemeentebesturen de regelende bevoegdheid onttrokken, welke de Bioscoopwet hun ten aanzien van het toezicht op de in het openbaar te vertoonen films in art. 4 dezer Wet had overgelaten. Art. 4 luidde immers als volgt: 1. Bij verordening kan de gemeenteraad onder onze goedkeuring bepalen, dat ver gunningen als bedoeld in art. 1 slechts met inachtneming van de in de verordening gestelde voorschriften zullen worden ver leend. 2. Deze voorschriften zullen, behoudens een keuring van de te vertoonen films en de afbeeldingen ter reclame voor films, niet mogen betreffen voorstellingen, die uit sluitend voor personen, die den leeftijd van 18 jaren hebben bereikt, toegankelijk zijn. Hierdoor was een element in de Wet gebracht, dat in de oorspronkelijke Ontwerpen ontbrak, aan gezien de toenmalige Staatscommissie, en met haar de Regeering zich op het standpunt stelde, dat het toezicht op de in het openbaar te vertoonen films uitsluitend Rijkszaak moest worden. Bij de behandeling van de Ontwerpen in de Tweede Kamer openbaarde zich echter een krach tige strooming tot veruiming van de gemeentelijke bevoegdheid. Zelfs was er van zekere zijde een streven om aan de gemeenteraden de bevoegdheid te geven tot het maken eener absolute verbods bepaling tot het oprichten van bioscooponder nemingen, een streven, dat wel teekenend is voor de gezindheid, welke bepaalde bevolkingsgroepen van ons land eenige decennia terug het bioscoop wezen waren toegedaan. Ondanks de pogingen, ondernomen door de tegenstanders van de gemeentelijke bemoeiing met het bioscoopwezen, en ondanks de bezwaren, welke vooral van de zijde van het bedrijf, met name van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, destijds tegen het instituut der gemeentelijke na keuring vernomen werden, gaf de Regeering ten slotte haar oorspronkelijke opvatting prijs met de verklaring, dat zij een zoodanige wijziging, waar door de mogelijkheid tot gemeentelijke nakeuring werd heropend, niet onaannemelijk zou achten. Na deze verklaring volgde toen terstond het be- bekende amendement van Dr. de Visser c.s., dat, na gewijzigd te zijn, met 56 tegen 42 stem men werd aangenomen en aan het bekende art. 4 zijn huidige redactie gaf. De strekking van art. 4 kwam hierop neer, dat door den gemeenteraad te geven voorschriften nopens het verleenen van ver gunning voor openbare voorstellingen, uitsluitend toegankelijk voor personen van 18 jaar en ouder, slechts de verplichting konden inhouden tot ge meentelijke nakeuring der films en der reclame voor films. Ten aanzien van filmvertooningen voor personen beneden 18 jaar kon de Raad niet alleen voorschriften maken betreffende de nakeu ring, doch het verleenen van vergunning voor der gelijke voorstellingen aan allerlei andere voor waarden binden. Een bioscoopverbod voor vol wassenen was dus niet, een gemeentelijk jeugd- verbod daarentegen wèl mogelijk. Het is al te zeer bekend, welk een bron van twisten tusschen de gemeentelijke overheden en het bedrijf art. 4 in zijn toepassing aanvankelijk geweest is, dan dat het noodig zoude zijn, te dezer plaatse over de vele kwesties en procedures in den loop der jaren uit te weiden. Trouwens, par tijen hadden elkaar uiteindelijk gevonden in het bekende compromis tusschen den Nederlandschen Bioscoop-Bond en de Vereeniging van Noord-Bra- bantsche en Limburgsche gemeenten voor gemeen schappelijke filmkeuring. Door het thans genomen Besluit, dat de Secre tarissen-Generaal van Binnenlandsche Zaken en van Justitie gemeend hebben thans te moeten nemen, is, evenals aan art. 4 zijn eigenlijke strek king is ontnomen, aan alle krachtens dit artikel genomen maatregelen, met name aan het bekende Utrechtsche jeugdverbod, waaromtrent vooral den laatsten tijd nogal een en ander te doen is ge weest, een einde gekomen. Wat de Zuidelijke nakeuring aangaat, deze was reeds in een van de eerste weken gedurende de bezetting buiten werking gesteld door een rondschrijven van het Departement van Buiten- landsche Zaken. Bedoelde maatregel wordt door het Besluit betreffende art. 4 nader bevestigd.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1941 | | pagina 8