FILMBESLUIT 1941 Dat dit ingrijpen hier en daar wel heel pijnlijk is geweest, is echter niet alleen te wijten aan de hui dige omstandigheden, maar bovendien aan de mis- 1 standen, welke tot dan toe op de Nederlandsche filmhuurmarkt hebben geheerscht. Intusschen mag ook hier niet uit het oog verloren worden, dat wij in oorlogsomstandigheden leven en dat ongetwijfeld een kleine, maar dan geordende verruiming, gewenscht zal zijn, indien wederom een normale toestand intreedt. Wat het verplicht lidmaatschap aangaat, viel er in velerlei opzicht ordenend op te treden ten aan zien van diegenen, die hun werkzaamheden op het gebied van het film- en bioscoopbedrijf uitoefenden. Met voldoening mag worden medegedeeld, dat deze niet eenvoudige taak nagenoeg tot een goed einde is gebracht. Honderden aanvragen om toe lating tot het lidmaatschap van den Bond werden behandeld. Slechts een klein deel van de aanvragers kon echter in de organisatie worden opgenomen. Tevens is aan een beperkt aantal personen, instel lingen en bedrijven een voorloopig bewijs van vrij stelling uitgereikt voor hun werkzaamheid op film- gebied, terwijl in bepaalde behoeften nog kon wor den voorzien door een soepele toepassing van het Reglement op de Lijst van Geen Bezwaar. Niemand in Nederland kan thans een film vertoonen of op het gebied van de film werkzaam zijn, zonder daar voor van den Bondsvoorzitter toestemming te hebben gekregen en zonder dus onder de Bonds- contróle te staan. Dit laatste vooral is ongetwijfeld een van de grootste resultaten van het contact, dat door het Besluit van 4 October 1940 tusschen de organisatie en de Overheid is gelegd. De steun, welken de Overheid den Bond bij zijn werkzaamheid heeft verleend, stemt tot erkentelijkheid. Wij willen intusschen niet beweren, dat in ons land niet meer op clandestiene wijze het geven van filmvoorstellingen zou worden ondernomen. Ter zake is men reeds waarschuwend opgetreden en voorzoover deze waarschuwingen niet helpen, valt te verwachten, dat de Voorzitter gebruik zal maken van de hem gegeven bevoegdheden. Eerlang zal dus terecht kunnen worden getuigd, dat in het Nederlandsche film-en bioscoopbedrijf het beroeps- recht in de practijk zijn beslag heeft gekregen. Aan ons allen de plicht in dit beroep meer dan ooit een eer te stellen, door het in volledige samen werking met de Overheid dienstbaar te maken aan den cultureelen vooruitgang van ons volk. In het Verordeningenblad is onder no. I 65 opge nomen het Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Volksvoorlichting en Kunsten, van Binnenlandsche Zaken en van Justitie betreffende de regeling van het filmwezen (Film- besluit 1941) d.d. 20 Augustus j.l. Dit nieuwe filmbesluit dient in de eerste plaats ter vervanging van het zoogenaamde Bioscoop- besluit van 22 December 1927. Bovendien bevat het eenige wijzigingen van de Bioscoopwet. De belangrijkste wijziging betreft de keuring van films. Reeds geruimen tijd worden namelijk de films niet meer gekeurd door de vroegere Centrale Com missie voor de Filmkeuring, maar door den voor zitter van de Rijksfilmkeuring, na de leden van de Rijksfilmkeuring te hebben gehoord. Een en ander is bepaald in artikel 3 van het Filmbesluit. Hieruit blijkt, dat de keuring van films thans geschiedt vol gens het leidersbeginsel. Reeds eerder, namelijk bij Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Depar tementen van Binnenlandsche Zaken d.d. 2 Decem ber 1940 (Verordeningenblad no. 9/1941), is de plaatselijke nakeuring en daarmede ook de zoo genaamde Zuidelijke keuring opgeheven, zoodat thans de geheele verantwoordelijkheid voor de keuring van films rust in handen van den voorzitter der Rijksfilmkeuring. Daarom is ook de mogelijk heid van herkeuring afgeschaft. Alleen staat van de beslissing van den voorzitter van de Rijksfilm keuring beroep open op den Secretaris-Generaal van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Wat dit punt betreft zij nog opgemerkt, dat zoowel de voorzitter als de leden van de Rijks filmkeuring benoemd worden door den Secretaris- Generaal voornoemd, echter met uitzondering van één lid, hetwelk benoemd wordt door den Secre taris-Generaal van het Departement van Binnen landsche Zaken. Het aantal leden van de Rijksfilm keuring is klein, vergeleken bij dat van de vroegere Centrale Commissie voor de Filmkeuring. Wat de keuringsnormen betreft, zij er aan her innerd, dat vroeger als norm gold, dat een film niet in strijd mocht zijn met de goede zeden of de open bare orde. Thans is in artikel 2, lid 2, van het Film besluit bepaald, dat de toelating van een film wordt geweigerd, wanneer de vertooning van de film de openbare orde of veiligheid in gevaar zou kunnen brengen of zou kunnen verstoren. Bovendien wordt de toelating geweigerd van een film, welke in het bezette Nederlandsche gebied is vervaardigd en in het gebied van het Groot-Duitsche Rijk nog niet voor vertooning is vrijgegeven, wanneer deze film niet voldoet aan de eischen van het Staatsbestuur en de volksopvoeding van den nieuwen tijd. Aan de toelating van films is nog een andere be perking opgelegd, namelijk dat voor openbare ver tooning slechts worden toegelaten films, welke of in het bezette Nederlandsche gebied zijn vervaar-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1941 | | pagina 5