voor een bepaalden tijd, welke niet langer mag
zijn dan een jaar.
(2) Een verklaring ingevolge lid I dient met
redenen te worden omkleed en op dezelfde wijze te
worden afgekondigd als het betreffende besluit.
AFDEELING IX.
Van de medewerking van Rijksoverheidsorga-
nen bij de uitvoering van de taak der Neder-
landsche Kultuurkamer.
Artikel 30.
De President der Nederlandsche Kultuurkamer
kan den Secretaris-Generaal van het Departement
van Justitie, wanneer het betreft het door dit
Departement aangehouden strafregister, en den
griffier der arrondissementsrechtbank, wanneer
het betreft het ter griffie aangehouden strafregister,
verzoeken om afgifte van kostelooze uittreksels
uit deze registers. Aan dit verzoek wordt gevolg
gegeven.
Artikel 3 I
De politie-autoriteiten zijn op verzoek van den
President verplicht, voor de handhaving van de
bepalingen der artikelen 3, 7, lid 2, en 32, lid 2,
alsmede van maatregelen, welke ingevolge het be
paalde bij de artikelen I 7, 22 en 26 worden ge
troffen, zorg te dragen.
AFDEELING X.
Strafbepalingen.
Artikel 32.
(1) Hij die in strijd met het bepaalde bij artikel 3
niet lid is van de Nederlandsche Kultuurkamer of in
strijd met het bepaalde bij artikel 7 niet in het bezit
is van een bewijs van vrijstelling en niettemin een
der werkzaamheden, welke onder deze Kamer
vallen, uitoefent, wordt gestraft met geldboete van
ten hoogste vijfduizend gulden.
(2) Wordt door een vereeniging van personen of
stichting, welke lid van de Nederlandsche Kultuur
kamer moet zijn, een der werkzaamheden, welke
onder deze Kamer vallen, uitgeoefend, zonder dat
deze vereeniging van personen of stichting lid der
Kultuurkamer of in het bezit van een bewijs van
vrijstelling is, dan wordt de strafvervolging ingesteld
en worden de in lid I bedoelde straffen uitgespro
ken tegen de leden van het bestuur. Geen straf
wordt uitgesproken tegen den bestuurder, van
wien blijkt, dat het feit buiten zijn toedoen is be
gaan.
(3) Strafbare feiten, als bedoeld in het eerste en
tweede lid, worden beschouwd als overtredingen.
AFDEELING XI.
Overgangs- en slotbepalingen.
Artikel 3 3.
(I) Deze verordening vindt met betrekking tot
eenige werkzaamheid in den zin van artikel 3 op
zijn vroegst toepassing vanaf het tijdstip, waarop
het voor die werkzaamheid in aanmerking komend
gilde is ingesteld.
(2) Hij die na de instelling van een voor hem in
aanmerking komend gilde een werkzaamheid in
den zin van artikel 4 wil blijven uitoefenen, moet bij
den President van de Nederlandsche Kultuurkamer
onverwijld, en wel uiterlijk binnen vier weken,
een verzoek tot opneming als lid indienen.
(3) Hij mag de werkzaamheid blijven uitoefenen,
zoolang op het in het vorig lid bedoelde verzoek
nog niet een eindbeslissing is gegeven.
(4) Met afwijking van de bepaling van artikel I I
blijft een overeenkomst, als daar bedoeld, welke
op het in het eerste lid van dit artikel aangeduide
tijdstip bestaat, van kracht, zoolang de beslissing,
bedoeld in het vorig lid, niet is gegeven. De over
eenkomst gaat onmiddellijk teniet, wanneer het
overeenkomstig lid 2 ingediend verzoek wordt
afgewezen. Vindt geen afwijking plaats, dan blijft
zij ook na het in het eerste lid bedoelde tijdstip
van kracht.
Artikel 34.
(1) Op het tijdstip, waarop het „Filmgilde"
wordt ingesteld, treedt het Besluit No. 160/1940
betreffende de organisatie van het filmwezen buiten
werking.
(2) Met ingang van dat tijdstip gaat het vermogen
van den Nederlandschen Bioscoopbond in eigendom
van de Nederlandsche Kultuurkamer over, welke
ook treedt in alle privaatrechtelijke rechten en
verbintenissen van den Nederlandschen Bioscoop
bond.
Artikel 35.
(1) Het tijdstip van de instelling der gilden
wordt bepaald door den Secretaris-Generaal van het
Departement van Volksvoorlichting en Kunsten,
die hetzelve in de Nederlandsche Staatscourant
openbaar bekendmaakt.
(2) Tot het tijdstip van de instelling der gilden
kan de Secretaris-Generaal tijdelijke instellingen
in het leven toepen en personen of vereenigingen
van personen met de tijdelijke werkzaamheden
en met de uitoefening van de bevoegdheden der
gildeleiders belasten.
(3) De Nederlandsche Kultuurkamer wordt als
opgericht beschouwd, zoodra twee gilden zijn in
gesteld. Hetzelve wordt door den Secretaris-
Generaal van het Departement van Volksvoorlich
ting en Kunsten in de Nederlandsche Staatscourant
openbaar bekendgemaakt.
Artikel 36.
Deze verordening treedt in werking op den dag
harer afkondiging.
's-Gravenhage, 22 November 1941.
De Rijkscommissaris voor het
bezette Nederlandsche gebied:
SEYSS-INQUART.