DE PRESIDENTEN VAN DE
NEDERLANDSCHE KULTUUR
KAMER EN VAN DEN NEDER
LANDSCHEN KULTUURRAAD
Bedrijfs vergunningen-
besluit 1941
van den componist. M-eé^sffdcrc woordtin. Bu-ma
kan niet meer recht doen gelden ten opzichte van
den exploitant als de componist ten opzichte van
den producent; er wordt hier een duidelijke schei
ding gemaakt tusschen het auteursrecht, dat,
zooals meer gezegd, onverlet blijft, en de exploi
tatie van dat recht, welke aan overeenkomsten met
derden gebonden kan zijn. Al met al staat nu defi
nitief vast, dat de bioscoop-exploitant aan Buma
geen toestemming hoeft te vragen om een geluids
film in het openbaar te vertoonen.
Deze voor ons zoo ver strekkende uitspraak/'
zou practisch kunnen beteekenen, dat Buma, vol-
gens onze bescheiden zienswijze, den achtjarigen'
strijd, welken het tegen het bioscoopbedrijf heeft
gevoerd, voor goed heeft verloren. En gelukkig
maar! In wezen was de kwestie immers heel een
voudig. Dat zij gecompliceerd kon worden en
überhaupt zulk een jarenlang proces tengevolge
kon hebben, houdt slechts verband met het feit,
dat we opgescheept zitten met een verouderde
conventie (de Berner), en een bijna even ver
ouderde Auteurswet, welke geen rekening houden
met het eeuwig leven der kunst, dat zich niet laat
binden aan formules, maar, met de maatschappelijke
ontwikkeling meegroeiend, zich altijd weer uit in
nieuwen verschijningsvorm.
Het is ongetwijfeld aan de vastberaden houding
van den Nederlandschen Bioscoop-Bond te danken,
dat ten slotte dit resultaat is verkregen en de film,
als wij het zoo mogen zeggen, in Nederland nu in
zekeren zin rechtspositie heeft verkregen. Wij
zouden ons er nimmer mede hebben kunnen ver
zoenen, dat de overeenkomsten, waarbij het hono
rarium voor de kunstenaars, die aan het totstand
komen van een film medewerken, wordt geregeld,
(in vele gevallen gaat het om belangrijke bedragen)
practisch tot een paskwil zouden kunnen worden
gemaakt door acties van, naar onze meening, vol
komen overbodige trustees, die, zooals wij reeds
in dit orgaan hebben aangetoond, juist voor wat
den filmkunstenaar betreft, wel veel trachten te
ontvangen, maar aan de rechthebbenden slechts
karige bedragen uitkeeren.
De filmkunstenaar kan slechts gebaat zijn met een
'Ujir directe, behoorlijke honoreering door zijn opdracht
gever, en het bedrijf kan er op zijn beurt slechts
belang bij hebben, dat het het kultuurgoed, hetwelk
het onder zijn hoede heeft, in rust en goede orde,
zonder acties van welke zijde ook, tot het publiek
kan brengen.
Dat de Nederlandsche Bioscoop-Bond dezen
achtjarigen strijd met zulk een resultaat bekroond
ziet, strekt allen, die er aan hebben medegewerkt,
tot eere. Niet in het minst ook aan de raadslieden
van den Bond, n.l. de heeren Mrs. Ch. J. F. Kamen
te Amsterdam, J. van Kuyk en J. Kist te's-Graven-
ïage, die den Bond in de onderwerpelijke proce-
''dure op zoo eminente wijze hebben bijgestaan.
De Rijkscommissaris voor het bezette Ne
derlandsche gebied heeft op grond van art. 1,
sub. 16 en 17, van zijn verordening nr. 108/40
(vierde verordening betreffende bijzondere
bestuursrechtelijke maatregelen) binnen het
kader van de verordening nr. 212/41, prof.
dr. G. A. S. Snijder tot President van den Ne
derlandschen Kultuurraad en den Secretaris-
Generaal van het Departement van Volksvoor
lichting en Kunsten, prof. dr. T. Goedewaagen,
tot President van de Nederlandsche Kultuur
kamer benoemd.
De Secretaris-Generaal van het Departement van
Handel, Nijverheid en Scheepvaart;
Gelet op artikel 6 van het Bedrijfsvergunningen--—
besluit 1941;
Heeft goedgevonden te bepalen:
Artikel I.
Van de bij artikel 2, sub I, en artikel 4, sub I,
gegeven verboden wordt ontheffing verleend voor
bedrijven, welke belichte films vervaardigen of
bewerken, resp. verhandelen.
Artikel 2.
Deze beschikking wordt in de „Nederlandsche
Staatscourant" bekend gemaakt en treedt in wer
king met ingang van den dag, volgende op dien der
dagteekening, onderscheidenlijk der eerste dag-
teekening van de „Staatscourant", waarin zij is
geplaatst.
's-Gravenhage, 24 November 1941. *Sa
De Secretaris-Generaal voornoemd,
H. M. Hirschfeld.