NEDERLANDSCHE KULTUURKAMER Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Neder- landsche gebied betreffende de Nederlandsche Kultuurkamer. Op grond van S van het Decreet van den Führer over de uitoefening van de regeeringsbevoegdheden in Nederland van I 8 Mei I 940 (R.W.B. I, blz. 778) bepaal ik: AFDEELING I. Van de taak en het doel der Nederlandsche Kultuurkamer. (1) Zij die werkzaam zijn op het gebied van de beeldende kunsten, daaronder begrepen de bouw kunst en het kunstambacht, of op het gebied van de muziek, de literatuur, het theaterwezen, het filmwezen of het perswezen, worden in gilden vereenigd. Deze gilden vormen te zamen de Neder landsche Kultuurkamer. (2) Het is de taak van de Nederlandsche Kul tuurkamer door de samenwerking van allen, die op het terrein van een harer groepen werkzaam zijn, de Nederlandsche kuituur in het licht van haar verantwoordelijkheid tegenover de volksgemeen schap te bevorderen, de vakkundige, economische en maatschappelijke aangelegenheden der kuituur- beroepen te regelen en overeenstemming te brengen in het streven der tot haar behoorende groepen. Artikel 2. De Nederlandsche Kultuurkamer is een rechts persoonlijkheid bezittend openbaar lichaam in den zin van artikel 152 der Grondwet. Haar zetel is gevestigd te 's-Gravenhage. AFDEELING II. Van het lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer. Artikel 3. Hij die medewerkt aan de voortbrenging, de weergave, de geestelijke of technische bewerking, de verspreiding, de instandhouding, het in het verkeer brengen of de bemiddeling tot het in het verkeer brengen van kultuurgoed, is verplicht lid te zijn van de Nederlandsche Kultuurkamer, tenzij dit medewerken een uitsluitend commercieele, ad ministratieve, technische of mechanische werkzaam heid is. Artikel 4. (I) Onder kultuurgoed in den zin van deze ver ordening wordt begrepen: 1) iedere kunstschepping of kunstverrichting, welke voor het publiek waarneembaar wordt ge maakt; 2) iedere andere geestelijke schepping of ver richting, welke door middel van druk, film, radio uitzending of geluidsband voor het publiek waar neembaar wordt gemaaKt. (2) Met druk in den zin van lid I, onder 2, wordt iedere soort van vermenigvuldiging op een voor massavermenigvuldiging geëigende wijze ge lijkgesteld. Artikel S. Het vervaardigen van voor de samenstelling van een kultuurgoed noodig materieel wordt niet be schouwd als het voortbrengen of bewerken van kultuurgoed in den zin van deze verordening. Artikel 6. Medewerken in den zin van artikel 3 vindt plaats, onverschillig of de werkzaamheid wordt verricht 1) al dan niet tegen belooning; 2) door rechtspersoonlijkheid bezittende pu bliekrechtelijke of privaatrechtelijke lichamen, door niet rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van personen of door natuurlijke personen; 3) door Nederlanders, Nederlandsche onder danen of vreemdelingen; 4) door ondernemers of door personen, die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Artikel 7. (1) De President van de Nederlandsche Kul tuurkamer kan bepalen, dat het lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer niet is vereischt in gevallen, waarin van de uitoefening eener werk zaamheid, als bedoeld in artikel 3, slechts in on beduidende mate of bij enkele gelegenheden sprake is. (2) Degenen, die zoodanige werkzaamheid wen- schen uit te oefenen, moeten in het bezit zijn van een door den President afgegeven bewijs van vrij stelling. De President kan bepalen, dat voor be paalde groepen van werkzaamheid de afgifte van een bewijs van vrijstelling niet is vereischt. (3) De afgifte van het bewijs van vrijstelling kan worden afhankelijk gesteld van de betaling van een voor de beoogde werkzaamheid redelijk recht. Ten aanzien van de invordering van dit recht is artikel I 9, tweede lid, van overeenkomstige toepassing. (4) Hij, die in den zin van het eerste lid is vrij gesteld van het lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurkamer, is ten aanzien van zijn werkzaamheid in den zin van artikel 3 ten volle onderworpen aan de verordenende en beschikking gevende bevoegd heid van de Nederlandsche Kultuurkamer. Artikel 8. Een overeenkomst, krachtens welke iemand, die niet lid is van de Nederlandsche Kultuurkamer, verplicht is tot een werkzaamheid, welke hij slechts als lid van de Nederlandsche Kultuurkamer mag uitoefenen, is slechts onder deze voorwaarde van

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1941 | | pagina 7