9
eischers het niet meer in staat zijn van gedaagde (door
welke oorzaak ook) om de films af te nemen, zijnde in het
onderhavige geval het vertooningsverbod van 19 Juli 1940;
dat het meergemelde Besluit der Secretarissen-Generaal
geacht moet worden op te leveren overmacht, als bedoeld
in artikel 24 der Algemeene Voorwaarden van Verhuur en
Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-Bond,
aangezien dat Besluit een van den wil van gedaagde onaf
hankelijke omstandigheid oplevert, waardoor zij niet in staat
is de overeenkomst na te leven;
dat gedaagde derhalve tegenover eischers niet tot betaling
van het gevorderd bedrag gehouden is;
dat mitsdien aan eischers hun vordering moet worden ont
zegd, met hunne veroordeeling in de geschilkosten, bedra
gende f 25,—.
In zake het op I I December 1940 door den heer R. A.
van Mourik, eigenaar van het Filmverhuurkantoor „Melior
Films" te 's-Gravenhage, aanhangig gemaakt geschil contra
de firma Gebr. Van Bergen, onder andere exploiteerende het
Royal Theater te Roermond, dat aan eischer (Van Mourik)
zijn vordering moet worden toegewezen en gedaagde (Van
Bergen) mitsdien moet worden veroordeeld om tegen kwij
ting aan eischer te betalen het gevorderd bedrag af
alsmede in de kosten van het geschil, bedragende f 25,—, is
in totaal f zulks op grond van de volgende overwe
gingen:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat gedaagde in
gebreke is gebleven met de afname, respectievelijk met de
betaling van den overeengekomen auteursprijs af voor
de film ,,De geheimen van de Roode Zee", behoorende tot
een op 30 Juli 1938 tusschen partijen gesloten overeenkomst
in zake de zoogenaamde verhuur en huur van een zes-tal
films, welke overeenkomst expireerde op I October 1939;
dat gedaagde haar weigering tot betaling hiermede moti
veerde, dat de film in kwestie destijds voor vertooning in
het Zuiden des lands (de provincies Noord-Brabant en
Limburg) door het Zuidelijk nakeuringsorgaan (de Katholieke
Filmcentrale) zou zijn afgekeurd; dat deze bewering onjuist
is, ten bewijze waarvan eischer de desbetreffende keurings-
kaart der Katholieke Filmcentrale heeft overgelegd, waaruit
blijkt, dat de film toelaatbaar is verklaard; dat eischer der
halve der Commissie van Geschillen heeft verzocht gedaagde
te veroordeelen tot betaling van een bedrag van f
alsmede in de kosten van het geschil;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
zij de film „De geheimen van de Roode Zee", alvorens
deze in Roermond te vertoonen, in haar Royal Theater te
Heerlen ter vertooning heeft gebracht, alwaar deze door de
plaatselijke nakeuringscommissie na eenige dagen vertooning
werd verboden; dat noch de gemeente Heerlen, noch de
gemeente Roermond ressorteerde onder het nakeurings
orgaan der Katholieke Filmcentrale, zoodat eischers mede-
deeling. dat de film door dit orgaan was goedgekeurd, niet ter
zake dienende is; dat ook de Burgemeester van Roermond het
niet gewenscht achtte, dat genoemde film in zijn gemeente ter
vertooning zou worden gebracht en dat gedaagde aan diens
schriftelijk verzoek, om zulks na te laten, gevolg had te
geven; dat gedaagde zich op grond hiervan niet gehouden
acht het gevorderd bedrag aan eischer te betalen;
dat eischer nog te kennen heeft gegeven, dat hem van een
verbod tot vertooning der film in kwestie in de gemeente
Roermond nimmer iets ter oore is gekomen en dat gedaagde
hem hiervan dan ook nimmer in kennis heeft gesteld, het
geen in overeenstemming is met hetgeen der Commissie van
Geschillen na ingesteld onderzoek gebleken is, namelijk dat
er zich inderdaad een kwestie heeft voorgedaan, waarbij de
bemiddeling van het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond was ingeroepen, welke kwestie echter uit
sluitend en alleen betrekking had op het verbod tot ver-'
tooning der onderhavige film in Heerlen, en waarbij van
een verbod tot vertooning der film of van een verzoek om
die vertooning na te laten in de gemeente Roermond nimmer
sprake is geweest;
dat vaststaat, dat de gemeente Roermond, in tegenstelling
met gedaagdes bewering, is aangesloten bij de „Vereeniging
van Noord-Brabantsche en Limburgsche gemeenten voor
gemeenschappelijke filmkeuring", zoodat de gunstige keu
ringsuitslag, vastgesteld door het nakeuringsorgaan der
Katholieke Filmcentrale in zake de film ,,De geheimen van de
Roode Zee", voor de gemeente Roermond van toepassing
was;
dat gedaagdes bewering, als zou meergenoemde film voor
vertooning in Roermond verboden zijn, niet steekhoudend
moet worden geacht, waarbij nog opgemerkt dient te worden,
dat gedaagde eerst op 23 October 1940 aan eischer heeft
medegedeeld, dat de film in kwestie was afgekeurd en niet
heeft gereageerd op eischers brieven d.d. 25 October 193 9
en 3 Juli 1940, waarin op spoedige afname werd aangedron
gen;
dat gedaagdes verweer ongegrond moet worden geacht,
eischers overigens onbestreden vordering dient te worden
toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden veroordeeld,
om tegen kwijting aan eischer te betalen het gevorderd be
drag af alsmede in de kosten van het geschil, bedra
gende f 25.—, is in totaal f
In zake het op I I December I 940 door den heer R. A.
van Mourik, eigenaar van het Filmverhuurkantoor „Melior
Films" te 's-Gravenhage, aanhangig gemaakt geschil contra
den heer C. M. van der Linden, exploitant van de Cinema
Palace te Hoensbroek, dat aan eischer (Van Mourik) zijn
vordering moet worden ontzegd, met zijne veroordeeling in
de kosten van het geschil, bedragende f 25.—, zulks op
grond van de volgende overwegingen:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat gedaagde (Van
der Linden) in gebreke is gebleven met de afname, respec
tievelijk met de betaling van den overeengekomen auteurs-
prijs af in totaal voor de films „De sportkoningen"
en „Schoppenvrouw", behoorende tot een op 30 Juli 1938
tusschen partijen gesloten overeenkomst in zake de zoo
genaamde verhuur en huur van een zes-tal films, welke over
eenkomst expireerde op I October 1939; dat eischer der
halve der Commissie van Geschillen heeft verzocht gedaagde
te veroordeelen tot betaling van een bedrag van f
alsmede in de kosten van het geschil;
dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat
weliswaar de in het onderwerpelijk contract bepaalde expi
ratiedatum verstreken is, doch dat eischer in een verlenging
van dien datum heeft toegestemd, hetgeen blijkt uit het feit,
dat hij nimmer een expiratie-factuur of een sommatie tot
betaling heeft gezonden, voordat de vertooning der films in
kwestie krachtens het Besluit der Secretarissen-Generaal van
de Departementen van Binnenlandsche Zaken en van Justitie
betreffende het vertoonen van films d.d. 19 Juli 1940 vanaf
26 Juli d.a.v. werd verboden; dat eischer gedaagde daarvoor
niet verantwoordelijk kan stellen en gedaagde zich dan ook
niet gehouden acht het gevorderd bedrag te betalen;
dat gedaagdes verweer gegrond moet worden geacht, aan
gezien gebleken is, dat eischer zondereenig voorbehoud inzet-
data heeft gevraagd na den expiratiedatum van het contract
en deze dus ook zonder eenig voorbehoud zou hebben ge
accepteerd, waarvan de consequentie is, dat het contract
voor onbepaalden tijd werd verlengd;
dat gedaagde, als gevolg van bovengenoemd Besluit der
Secretarissen-Generaal, opleverende overmacht, niet gehou
den is de nog openstaande films af te nemen, respectievelijk
te betalen, waarbij in aanmerking moet worden genomen het
bepaalde in artikel 24 der Algemeene Voorwaarden van
Verhuur en Huur van Films van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond;
dat uit het vorenstaande volgt, dat eischers vordering
ongegrond moet worden geacht en mitsdien aan hem moet
worden ontzegd, met zijne veroordeeling in de kosten van
het geschil, bedragende f 25.—.
In zake het op 23 December 1940 door de N.V. Ideaal
Filmlaboratorium, gevestigd te 's-Gravenhage, aanhangig ge
maakt geschil contra de N.V. Handelmaatschappij Transfor
matie „Fim-Film" (Film-lmport-Maatschappij), eveneens ge-