vestigd te 's-Gravenhage, dat aan eischeres (Ideaal-Film)
haar vordering moet worden toegewezen en gedaagde (Fim-
Film) mitsdien moet worden veroordeeld, om tegen behoorlijk
bewijs van kwijting aan eischeres te betalen het gevorderd
bedrag af alsmede in de kosten van het geschil, be
dragende f 25.—, is in totaal f zulks op grond van de
overweging:
dat gedaagde heeft erkend het gevorderd bedrag schuldig
te zijn en dat de vordering door de aan de Commissie van
Geschillen overgelegde bescheiden wordt gestaafd;
dat mitsdien de vordering behoort te worden toegewezen
en gedaagde moet worden veroordeeld om tegen kwijting aan
eischeres te betalen het gevorderd bedrag af alsmede
in de kosten van het geschil, bedragende f 25.—, is in totaal
f
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) heeft in
haar zitting van 26 Maart 1941 de navolgende uitspraken
gewezen:
Voorloopig in zake het door den heer P. Vermeer te
Voorburg, exploitant van het voormalige Centraal Theater
te Rotterdam, op 8 Februari 1941 aanhangig gemaakt ge
schil contra de N.V. Monopole Film, gevestigd te Rotterdam,
dat eischers (Vermeer) vordering in ieder geval tot een be
drag van f moet worden toegewezen en gedaagde (Mo
nopole), in afwachting van het eindvonnis, reeds nu moet
worden veroordeeld om aan eischer te betalen een bedrag
van f
De Commissie gelast, overeenkomstig het bepaalde in arti
kel I 6 C van het Arbitrage-Bondsreglement, den heer J. W.
de Groot, directeur van gedaagde, en den heer P. Vermeer,
eischer, om op Woensdag, den I 6en April I 94 I des middags
om 3J/4 uur persoonlijk voor de Tweede Kamer der Com
missie van Geschillen op het Bondsbureau, Koningin Maria
plein I 9 te 's-Gravenhage te verschijnen, ten einde bij de
verdere behandeling van het onderhavig geschil te worden
gehoord.
De Commissie behoudt zich de uitspraak over de arbitrage-
kosten voor tot het eindvonnis.
Deze voorloopige uitspraak is gegrond op de volgende
overwegingen:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat hij vóór den
lOden Mei I 940 aan gedaagde de filmhuur van verschillende
films tot een bedrag van f heeft vooruitbetaald; dat
eischers bioscoop, het Centraal Theater te Rotterdam, na den
lOden Mei 1940 door brand is verwoest en dat hij derhalve
door omstandigheden onafhankelijk van zijn wil niet in staat
is de gecontracteerde films van gedaagde af te nemen, wes
halve hij terugbetaling der vooruitbetaalde filmhuur ad f
of zooveel minder als de Commissie billijk acht, vordert;
dat gedaagde eischers vordering tot een bedrag van f
heeft erkend, doch het vorig deel betwist;
dat eischers papieren, waaronder de contracten en kwitan
ties op het geschil betrekking hebbende, zijn verbrand en dat
ook de administratie van gedaagde bij den brand van haar
kantoor verloren is gegaan; zoodat partijen niet in staat,zijn
haar beweringen met stukken te staven;
dat derhalve het verhoor zoowel van eischer als van den
directeur van gedaagde, den heer J. W. de Groot, die bij de
behandeling van het geschil op 26 Maart I 94 I niet aanwezig
was, vereischt is, weshalve de heer De Groot en eischer
gelast moeten worden persoonlijk voor de Commissie te
verschijnen;
dat in afwachting van het eindvonnis het deel van eischers
vordering, waarvan de gegrondheid door gedaagde is erkend,
behoort te worden toegewezen en gedaagde mitsdien reeds
nu moet worden veroordeeld om eischer een bedrag van
f te betalen.
In zake het door de N.V. Zevende Bouw Maatschappij
„Nieuw Rustenburg", gevestigd te 's-Gravenhage en exploi-
reerende de Metropole Palace aldaar, op 12 Februari 1941
aanhangig gemaakt geschil contra de N.V. Fllmex, gevestigd
te Amsterdam, dat aan eischeres (Zevende Bouw Mij.) haar
vordering moet worden ontzegd met hare veroordeeling in
de geschilkosten, bedragende f 25.—, zulks op grond van de
overweging:
dat eischeres in hoofdzaak gesteld heeft, dat zij met ge
daagde een overeenkomst is aangegaan betreffende de uit
voering van het tooneelstuk „De Duivel en Juffer Honesta"
door het gezelschap ,,De Nederlandsche Filmspelers"; dat
het stuk en de uitvoering daarvan niet hebben voldaan aan
hetgeen is overeengekomen, weshalve eischeres een schade
vergoeding vordert van f of zooveel minder als de
Commissie noodig oordeelt;
dat gedaagde ontkend heeft, dat zij een overeenkomst als
hiervoren bedoeld met eischeres zou zijn aangegaan;
dat uit het door eischeres aan de Commissie overgelegd con
tract onomstootelijk blijkt, dat de onderhavige overeenkomst
d.d. 3 I December I 940 is aangegaan tusschen eischeres
eenerzijds en het Gezelschap ,,De Nederlandsche Film
spelers", bestaande uit Lily Bouwmeester en 15 andere
artisten, onder leiding van Jan de Hartog en Lily Bouwmees
ter, anderzijds;
dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde niet als partij
bij meerbedoelde overeenkomst is betrokken, waaraan het
feit, dat een harer directeuren bij het tot stand komen der
overeenkomst een rol heeft gespeeld, niets afdoet;
dat eischeres derhalve haar vordering niet tegen gedaagde,
maar tegen de in het contract genoemde wederpartij had
moeten instellen;
dat derhalve de tegen gedaagde ingestelde vordering on
gegrond moet worden geacht, weshalve deze vordering aan
eischeres moet worden ontzegd met haar veroordeeling in de
geschilkosten, bedragende f 25.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van
den Nederlandschen Bioscoop-Bond heeft in haar zitting van
16 April 1941 in zake het op 8 Februari 1941 doordenheer
P. Vermeer te Voorburg, exploitant van het voormalig
Centraal Theater te Rotterdam (eischer), aanhangig gemaakt
geschil tegen de N.V. Monopole-Film, gevestigd te Rotter
dam (gedaagde),
in aanmerking nemende de door de Commissie op 26
Maart 1941 gewezen voorloopige uitspraak, waarbij ge
daagde is veroordeeld om in afwachting van het eindvonnis
aan eischer een bedrag van f te betalen;
einduitspraak gedaan, dat eischers vordering ten deele en
wel tot een bedrag van f inclusief het reeds in de voor
loopige uitspraak toegewezen bedrag van f moet
worden toegewezen en gedaagde mitsdien moet worden
veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eischer te betalen het toegewezen bedrag van f waarbij
inbegrepen het reeds bij voorloopige uitspraak toegewezen
bedrag van f alsmede in de geschilkosten, bedragende
f 25.-.
Deze uitspraak is gegrond op de volgende overwegingen:
dat eischer in hoofdzaak heeft gesteld, dat ter zake van
de zoogenaamde verhuur en huur van 40 films, behoorende
tot gedaagdes productie 1938/1939 een overeenkomst
tusschen partijen bestaan heeft, op grond waarvan eischer
f aan gedaagde heeft betaald; dat gedaagde in gebreke
is gebleven vóór den expiratie-datum van 3 I December I 939
I I cpwboy-films (waarvan er twee door eischeres respec
tievelijk op 23 Februari en 12 April 1940 werden afgeno
men) en 4 andere films, deze laatste in zoogenaamde tweede-
week-vertooning, aan eischer te leveren; dat eischer derhalve
meer betaald heeft dan waartoe hij op grond van de geleverde
films verplicht is, weshalve hij aanspraak maakt op restitutie
van f dat op of omstreeks 22 September 1939 een
tweede contract, expireerende 3 I December I 940, tusschen
partijen is tot stand gekomen in zake de zoogenaamde ver
huur en huur van een aantal films, behoorende tot gedaagdes
productie I 9 3 9/1 940; dat eischer op dit contract op verzoek
van gedaagde heeft vooruitbetaald omstreeks Januari I 940
f en in Maart of April I 940 f dat hij van dit contract
slechts 3 films tegen een auteursprijs van f per stuk
heeft afgenomen, zoodat hij aan gedaagde te veel heeft be
taald f verminderd met f is f dat eischers
bioscoop, het Centraal Theater te Rotterdam, naden lOden