L. Putzeist, de feiten volmondig heeft toegegeven, en daarvoor geen enkele geldige verontschuldiging heeft weten aan te voeren; dat de gepleegde feiten hoogst ernstig zijn en de firma Hardy Putzeist door haar handelwijze niet alleen verschillende filmverhuurkantoren heeft benadeeld, doch ook afbreuk heeft gedaan aan de waardigheid van het Nederlandsche film- en bios coopbedrijf in het algemeen; dat dit te meer klemt, omdat de Nederlandsche Bioscoop-Bond tallooze malen heeft getracht, op dit gebied opvoedend te werken door het geven van waarschuwingen en het opleggen van kleine boeten; dat het zeer te betreuren valt, dat dit alles bij een lid van den Bond, hetwelk belangrijke onder nemingen beheert, zoo weinig heeft uitgewerkt, dat het met volle bewustheid de bovengenoemde ernstige overtredingen heeft kunnen begaan; dat mede in aanmerking moet worden genomen het feit, dat reeds vroeger, namelijk op 23 Juni 1941, aan de firma Hardy Putzeist een geld boete tot een bedrag van f 150,— wegens onjuiste recette-afrekening moest worden opgelegd; dat op grond van het bovenstaande aan de firma Hardy Putzeist een geldboete van f 3000,— moet worden opgelegd, vermeerderd met de kosten van de van Bondswege gehouden controle, bedragende f I 61,46. Onder voorwaarde: dat de te weinig betaalde bedragen aan film- huren, welke sommen beloopen van f 857,62 aan de N.V. Tobis Filmdistributie te Amsterdam en f 159,72 aan de N.V. Ufa Mij. voor Film- en Bios coopbedrijf te Amsterdam, alsnog binnen 10 dagen na heden aan de betreffende filmverhuurders, aan wie afschrift dezer beslissing wordt toegezonden, zullen worden uitbetaald; dat de firma Hardy Putzeist schriftelijk ver klaart, in het overeenkomstige tijdvak geenerlei onjuiste filmhuurafrekeningen te hebben gedaan in zake de Royal Cinema. Gelet op het bepaalde in artikel I 5a der Statuten van den Nederlandschen Bioscoop-bond en in artikel 7 van het Besluit van de Secretarissen-Generaal van de Departementen van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Binnenlandsche Zaken en van Justitie, betreffende de organisatie van het filmwezen, d.d. 4 October 1940, heeft de Bondsvoorzitter besloten aan de Studio-Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters N.V., exploiteerende het Studio- Theater te 's-Gravenhage, de straf van waarschu wing op te leggen, zulks op grond van de navolgende overwegingen: dat op grond van artikel I 5 der Statuten van den Nederlandschen Bioscoop-Bond in verband met een van overheidswege ingediende klacht betref fende de door de Studio Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters N.V. voor de film „Het gemas kerde Schildersmodel" gemaakte reclame is gehoord de heer J. W. Ketjen, directeur van voornoemde N.V.; dat het hier betrof een advertentie van de Studio- Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters N.V., o.a. voorkomende in de Haagsche Courant van Donder dag, I I December I 941 dat de heer Ketjen verklaard heeft, dat hij deze advertentie had doen ontwerpen aan de hand van hem door de Tobis Filmdistributie N.V. te Amster dam gezonden press-sheets, en dat hier in geen geval sprake is geweest van misleiding, omdat zoowel de tekst („een mondain en amoureus film- werk vol raffinement: een roman uit het schilders- milieu, pikant geteekend en uitmuntend gespeeld") als de teekening, voorstellende een naakt schilders model, ontleend zouden zijn aan de press-sheet van de Tobis, en dat, wat de teekening aangaat, deze geheel in overeenstemming was met verschil lende beelden uit de film, die het betreffende schildersmodel als naaktfiguur weergeven; dat echter is komen vast te staan, dat noch het cliché als zoodanig, noch het eerste gedeelte van den tekst van de advertentie in de press-sheet voor komt, noch ook het cliché weergeeft den eigenlijken inhoud van de film; dat integendeel èn het beeld èn de betreffende tekst kennelijk bedoeld zijn als speculatie op de lagere instincten van het publiek, en dat zij er in ieder geval zoodanig uitzien, dat een zeer groot deel van het publiek, dat zijn vertrouwen stelt in de programma's der bioscopen, daaraan aanstoot zou kunnen nemen, zoodat èn door dezen tekst èn door het daarbij behoorende beeld hetwelk op zichzelf misleidend is, omdat het in dezen vorm niet in de film voorkomt: het beeld wekt namelijk den indruk van een levend model de goede naam van het bedrijf in discrediet zou kunnen worden gebracht; dat een dergelijke methode van adverteeren reeds lang tot het verleden behoort en in elk geval van misleidenden en destructieven aard is en van een peil, dat niet in overeenstemming is met de huidige cultureele en volksvoorlichtende beteekenis van de film; dat, daar het voor het eerst is, dat een dergelijke klacht over de Studio Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters N.V. is binnengekomen, kan wor den volstaan met de straf van waarschuwing, in het vertrouwen, dat in de toekomst door de Studio Mij. tot Exploitatie van Bioscooptheaters N.V. bij het samenstellen van advertenties de grootste zorg vuldigheid zal worden betracht en dat zij zich meer bewust zal zijn van de taak, die men als bioscoop exploitant in het maatschappelijk leven heeft te vervullen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1942 | | pagina 9