16 heeft op een telegram, dat gedaagde op of omstreeks 18 Augustus 1945 van den heer Phil Reisman, een harer supe rieuren te New York heeft ontvangen, welk telegram hij evenals een brief dd. 18 Augustus 1939 van gedaagde aan R.K.O. Radio Pictures Inc. te New York en een brief dd. 3 Augustus 1939 van genoemde maatschappij aan gedaagde (welke beide brieven inhouden de tusschen gedaagde en R.K.O. Radio Pictures Inc. bestaande licentie-overeenkomst) aan de Commissie heeft overgelegd en welke stukken in afschrift aan dit vonnis zijn toegevoegd en hier als inge- lascht worden beschouwd; overwegende: dat beide partijen lid zijn van den Nederlandschen Bio scoop-Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van den Neder landschen Bioscoop-Bond alle geschillen tusschen leden on derling met uitsluiting van den burgerlijken rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zooals die is ge regeld in dat Arbitrage-Reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hooger beroep bij den Raad van Beroep van den Ne derlandschen Bioscoop-Bond; dat vaststaat, dat alle rechten en verplichtingen, voor- spruitende uit het op of omstreeks 28 Juni 1939 aangegane contract tusschen gedaagde en de N.V. Edies te 's-Graven- hage, zijn overgegaan aan eischer: dat op dit contract van toepassing is het Filmdistributie- besluit van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, uitgevaar digd op 15 Mei 1945 en gewijzigd op 11 September 1945, in artikel 3 waarvan is bepaald: „Alle overeenkomsten inzake den verhuur en huur van films, als bedoeld in artikel 1 der Algemeene Voor waarden van Verhuur en Huur van Films, welke door de bezettingsmaatregelen niet konden worden uitgevoerd, worden geacht voor den geldigheidsduur van dit Besluit van kracht te zijn en worden uitgevoerd als hadden voormelde maatregelen niet gegolden, zulks met inacht neming van het bepaalde in artikel 6 en tenzij zij in strijd zijn met de overige bepalingen van dit besluit"; dat de Commissie van oordeel is, dat ook overigens de billijkheid en het gebruik vorderen, dat filmhuurcontracten, die op 15 Mei 1940 bestonden, doch welke uitsluitend als gevolg van de maatregelen van den vijand en van het Tijde lijk Bioscoopbesluit (Koninklijk Besluit E. 84 d.d. 7 Septem ber 1944) niet konden worden uitgevoerd, nu deze beletselen uit den weg geruimd zijn, alsnog worden uitgevoerd, te meer waar de verhoudingen tusschen de filmverhuurders en hun afnemers in Nederland geen fundamenteele wijzigingen heb ben ondergaan en ook de feitelijke omstandigheden, waar onder die overeenkomsten destijds zijn aangegaan, in hoofd zaak dezelfde zijn gebleven; dat derhalve de expiratiedatum van het tusschen partijen bestaand contract, oorspronkelijk gesteld op 31 December 1940, geacht moet worden met denzelfden tijd te zijn opge schoven, als de uitvoering van het contract wegens de maat regelen van den vijand en het Tijdelijk Bioscoopbesluit on mogelijk was; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde verplicht is overeenkomstig haar contract met eischer aan dezen de films „Swiss Family Robinson" en „The Saint in London" te leveren, zooals gevorderd is; dat gedaagde zich weliswaar erop beroept, dat zij de films in kwestie ingevolge opdracht van haar Amerikaan- sche superieuren niet meer leveren mag, maar dat dit beroep niet opgaat, daar het geen steun vindt in het tusschen par tijen bestaand contract, immers daarin geen enkel voorbehoud ten opzichte van instructies van gedaagdes superieuren is gemaakt en eischer slechts te maken heeft met gedaagde (die een Nederlandsche rechtspersoon is) en in zijn belangen niet geschaad mag worden door het ingrijpen van derden; dat bovendien ook in gedaagdes gedachtengang uit het door gedaagde overgelegde telegram van den heer Phil Reis man te New York niet kan worden opgemaakt, dat het gedaagde verboden zou zijn haar bestaande overeenkomst met eischer na te komen, houdende dit telegram geen andere opdracht dan het invoeren van films en het maken van nieuwe contracten te staken; dat uit de tusschen gedaagde en R.K.O. Radio Pictures Inc. te New York gewisselde brieven d.d. 18 en 30 Augustus 1939 moet worden opgemaakt, dat R.K.O. Radio Pictures Inc. op of omstreeks 30 Augustus 1939 op nauwkeurig om schreven condities aan gedaagde zonder eenige tijdslimiet heeft overgedragen het recht om de films van de R.K.O. productie 19391940, (waartoe ook de films van het tus schen partijen bestaand contract behooren) in Nederland te vertoonen en aan bioscopen ter vertooning af te staan, z ri der dat daarbij het voorbehoud is gemaakt, dat gene Amerikaansche maatschappij het recht zou hebben deze over eenkomst eenzijdig te verbreken; dat hieruit weliswaar niet mag worden afgeleid, dat be doelde overeenkomst nimmer een einde zou kunnen nemen, doch dat bij eenzijdige opzegging toch een zoodanige opzeg termijn in acht genomen behoort te worden, dat afwikkke- ling der op die overeenkomst gebaseerde contracten wordt gewaarborgd; dat weliswaar in het meergemeld telegram van den heer Phil Reisman is vermeld, dat als gevolg van de oprichting van de Motion Picture Export Association Inc. R.K.O. indi vidueel geen recht meer heeft haar films in Nederland te distribueeren, maar dat zulks niets afdoet- aan de exploi tatierechten, welke gedaagde aan haar overeenkomst met R.K.O. Pictures Inc. ontleent en waaraan zij wil zij haar overeenkomsten met haar afnemers in Nederland te goeder trouw nakomen met alle kracht behoort vast te houden; dat de Commissie er geen behoefte aan heeft te onder zoeken in hoeverre gedaagde buiten haar licentie-overeen komst afhankelijk is van R.K.O. Radio Pictures Inc. te New York, maar dat zij er niettemin aan hecht vast te stellen, dat aannemende, dat gedaagde in de positie verkeert, dat zij alle instructies van R.K.O. New York moet uitvoe ren R.K.O. New York dan ook ongetwijfeld verantwoor delijk moet worden gesteld voor de verplichtingen, welke gedaagde tegenover haar afnemers in Nederland is aangegaan en die aan R.K.O. New York blijkens door gedaagde ter zitting gedane mededeeling ten tijde van het afsluiten ervan bestemd waren, en dat R.K.O. New York dus de exploitatie rechten van haar films voor Nederland, ware zij te goeder trouw geweest, niet aan de eerder genoemde Motion Picture Export Association Inc. had behooren over te dragen: dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagdes beroep op instructies van haar Amerikaansche superieuren, welke haar beletten zouden haar verplichtingen tegenover eischer- te honoreeren daargelaten, of dat al of niet zoo is geens zins kan worden beschouwd als een van haar wil onaf hankelijke omstandigheid (als bedoeld in artikel 24 der Alge meene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films), waardoor zij niet in staat zou zijn het tot haar overeenkomst met eischer behoorend materiaal te leveren; dat mitsdien eischers vordering gegrond moet worden ge acht en behoort te worden toegewezen en dat de gevraagde dwangsom de Commissie niet onredelijk voorkomt; rechtdoende als goede mannen naar billijkheid: veroordeelt gedaagde om aan eischer ter vertooning op 2 November 1945, respectievelijk op 16 November 1945 te leveren de copieën der films „Swiss Familiy Robinson", respectievelijk „The Saint in London", onder verbeurte van een dwangsom van 10.000.per film en per vertoonings- week voor iedere week, dat gedaagde met deze levering in gebreke blijft, onverminderd het recht op schadevergoe ding conform het bepaalde in artikel 7 van de Algemeene Voorwaarden van Verhuur en Huur van Films; en veroordeelt gedaagde in de kosten dezer arbitrage, door de Commissie bepaald op 25. Aldus gewezen te Amsterdam op 29 October 1945.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1945 | | pagina 18