in de wet neergelegde mogelijkheid houdt in eene
erkenning dat, al blijft het streven gericht op eene
gemeenschappelijke" behartiging van het welzijn
van ons volk, er ruimte moet worden gelaten voor
eigen optreden, indien en voorzoover hoogere waar
den, godsdienstige overtuiging of levensbeschou
wing, dit blijken te eischen, doordat zij door ge
meenschappelijke samenwerking niet volledig tot
haar recht komen.
De zedelijke nood waarin wij verkeeren maakt
aller krachtsinspanning tot het uiterste noodzakelijk.
De wijze, waarop de Commissie is samengesteld
geeft mij het vertrouwen, dat centrale keuring en
nakeuring geheel tot haar recht zullen komen en
daarmede de bedoeling van den wetgever ten volle
zal worden verwezenlijkt.
Dames en Heeren.
In de overtuiging, dat U allen met groote bereid
heid onder de beproefde leiding van Uw Voorzit
ter U gaat wijden aan Uw belangrijke en verant
woordelijke taak, verklaar ik hierbij de Centrale
Commissie voor de Filmkeuring opnieuw geïnstal
leerd.
Hierna sprak de heer D. van Staveren, de Voor
zitter der Centrale Commissie, als volgt:
Excellentie,
De leden der Centrale Commissie voor de Keu
ring van Films en haar Voorzitter zijn U veel dank
verschuldigd.
In de eerste plaats voor het vertrouwen, dat U
in de dames en heeren hebt willen stellen door
hen tot leden der Commissie te benoemen. Van
hen, met wie ik vóór Mei 1940 heb mogen samen
werken en die tot mijn vreugde zich weder een be
noeming lieten welgevallen, weet ik het zeker en
van de nieuw benoemde leden houd ik mij ervan
overtuigd, dat zij het in hen gestelde vertrouwen
zich volkomen waardig zullen betoonen.
In de tweede plaats geldt onze dank de groote
eer die U.E. onze Commissie hebt willen aandoen,
door haar in persoon te komen installeeren, on
danks de zeer vele werkzaamheden en de groote
zorgen, waarmede U.E. en de geheele regeering
thans overladen zijn.
Verder past ons een woord van hartelijken dank
voor de vriendelijke en behartigenswaardige woor
den, die U.E. tot deze vergadering en haar Voor
zitter hebt willen richten.
Mij persoonlijk is het een voorrecht om thans,
na verscheidene jaren van non-activiteit, weder in
dienst van ons volk in zijn geheel en de jeugd in
het bijzonder werkzaam te mogen zijn. Dat ik voor
de voorbereidende werkzaamheden, die ik vóór den
dag van heden reeds kon verrichten, woorden van
waardeering van U.E. mocht vernemen, stemt mij
recht gelukkig en ik hoop, dat U.E. mij zal willen
vergunnen ze voor een goed deel te endosseeren
aan het bureaupersoneel, dat mij bij dit werk zoo
goed heeft bijgestaan.
Inderdaad is de taak, die de Commissie wacht,
zeer belangrijk. De Bioscoopwet eischt van ons in
de eerste plaats bescherming van de jeugd tegen
de geestelijke en moreele gevaren, die haar van de
film zouden kunnen bedreigen en voorts hand
having van de normen „openbare orde en, goede
zeden".
Het is ook mij volkomen bekend, dat er stemmen
opgaan, om aan deze normen eenige andere toe te
voegen. Zoo zou men de films ook bijv. wenschen
te toetsen aan aesthetische eischen. Het is echter
thans niet het juiste oogenblik om te spreken over
de vraag, of wijziging van de Wet in dien zin ge-
wenscht geoordeeld moet worden. Alleen moge ik
nu slechts constateeren, dat de Wet zoodanige
eischen thans nog niet kent en dat een toepassing
ervan de momenteel wel geldende wettelijke nor
men in gevaar zou kunnen brengen. Immers het is
niet ondenkbaar, dat hij, die het aesthetische
element zou laten wegen, een film met een aan de
hand der wettelijke normen aanvechtbaren inhoud
zou willen toelaten, indien ze hem zuiver artistiek
gesproken zou bekooren. Of omgekeerd, dat hij
een film, waartegen in moreelen zin en op grond
van het algemeen belang geen overwegende bezwa
ren zijn te opperen, zou willen weren, indien ze
in technisch ,of aesthetisch opzicht niet aan rede
lijke eischen zou voldoen.
Natuurlijk aanvaarden wij, die verplicht zijn alle
films te moeten zien, hetgeen niet steeds een on
verdeeld genoegen mag heeten, veel liever een
fraaie, met talent vervaardigde film, dan een on
beholpen maakwerk en wij hopen oprecht, dat de
cinematographie zich in aesthetischen zin in een
sterk opgaande lijn zal blijven bewegen. De zorg
hiervoor rust echter niet op ons, althans nu nog
niet en het is m.i. zelfs de vraag, of de overheid
op dit gebied door middel van een keuring zal
dienen werkzaam te zijn.
Ook ten aanzien van het eischen van een positief-
cultureelen inhoud moet onze Commissie zich ont
houden, hoe gaarne zij ook haar taak uit de eenigs-
zins negatieve sfeer zou willen vrijgemaakt zien.
Wel bestaan er voor onze Commissie meer moge
lijkheden, om met handhaving van de Wet in op-
bouwenden en stimuleerenden zin werkzaam te
zijn, dan men bij oppervlakkige beschouwing zou
meenen. Ik zal daar in mijn uiteenzettingen, die ik
straks hoop te geven, nog op terug komen.
Het is ook mijn verlangen, Excellentie, om met
eventueele nakeuringsorganen zoo vlot mogelijk
samen te werken. Hoe meer deze zich daarbij weten
te onthouden van uitingen, waardoor zij zich als
een soort van noodzakelijk correctief op de beslis-