HET WERK
DER CENTRALE
COMMISSIE
Bij gelegenheid van de installatie van de Cen
trale Commissie voor de Keuring van Films heeft
de Voorzitter dezer Commissie, de heer D. van
Staveren, een rede uitgesproken, waarin hij uit
voerig is ingegaan op verschillende bijzonder
heden betreffende het keuringswerk.
Wij meenen, dat hiervoor ook in den kring van
het Nederlandsche film en bioscoopbedrijf vol
doende belangstelling bestaat, met name voor de
interpretatie der keuringsnormen, om eenige pas
sages uit deze red~ iaf te drukken. Een en ander
behoeft geenszins te impliceeren. dat dezerzijds de
opvattingen van den heer Van Staveren ten volle
worden gedeeld.
Na te hebben betoogd, dat de voornaamste taak
der Commissie er eene is van paedagogischen
aard, vervolgt spreker:
„Onze taak is in de eerste en voornaamste
plaats 'de filmkeuring voor de jeugd; kinder
bescherming dus. Dat men dit buiten onze com
missie zoo bij voortduring over het hoofd kan zien
en daardoor telkens getuigenis aflegt van een ge
brek aan kennis op dit gebied is iets, dat slechts
bewijst, welk een taai leven sommige misverstan
den genieten, In onze commissie vergeten wij het
nooit; wij zijn in hoofdzaak geroepen, om de jeugd
te beschermen tegen gevaren, die hun van de zijde
van de bioscoop zouden kunnen bedreigen.
Buiten onze commissie spreekt men ook vaak
over goedgekeurde en afgekeurde films. Ook dit is
onjuist. Wij keuren niets goed, doch wij laten
films voor een zekere groep van kinderen toe of
plaatsen deze in een. categorie, waardoor zij slechts
voor grootere kinderen of volwassenen toelaatbaar
is verklaard.
Wij keuren ..niet op de norm „geschiktheid",
doch op de norm „toelaatbaarheid". Over deze
normen is bij de totstandkoming der Bioscoopwet
een langdurige strijd gevoerd, waaruit tenslotte de
„toelaatbaarheid" zegevierend te voorschijn is
gekomen. Ik wil over dien strijd, waarover ik vroe
ger reeds uitvoerige mededeelingen heb gedaan,
thans niet uitwijden, doch slechts bekennen, dat ik
den uitslag in den beginne heb betreurd, maar
in den loop der jaren door de practijk ben gaan
inzien, dat de Tweede Kamer destijds een wijs
besluit heeft genomen. Ook over de voorkeur voor
een der beide normen wil ik thans niet spreken.
Dat heb ik vroeger reeds meer dan eens gedaan.
Alleen constateer ik voor u, leden der Centrale
Commissie, dat gij bij de vraag of gij een film
voor een groep van kinderen zult toelaten, niet
moet beslissen of een film voor die groep positieve
waarde in didactisch, ethisch of aesthetisch opzicht
heeft, doch slechts of haar niet zoodanige gebre
ken aankleven, dat zij voor die groep verboden
dient te worden. Laten wij dus een film voor kin
deren toe, dan zeggen wij daarmee niet, dat het
een mooie leerzame, opvoedende film is, doch
alleen, dat zij voor die kinderen niet gevaarlijk,
niet ontoelaatbaar geacht wordt.
Of er naast deze negatieve beoordeeling niet
met name voor de jeugd behoefte bestaat aan een
kwalificatie der films in positieven zin, is eer-
vraag, die velen en ook mij ernstig heeft bezig
gehouden. Ik geloof, dat die behoefte wel degelijk
aanwezig is en ik zie een oplossing er voor in de
richting, die men in Engeland heeft ingeslagen,
waar naast de filmkeuring het British Film Ins'ti-
tute certificaten afgeeft, waarmede ouders en
paedagogen rekening kunnen houden bij hun op-
voedenden en onderwijzenden arbeid. Vinden wij
intusschen een film voor kinderen of voor een
bepaald cultureel doel bijzonder aanbevelenswaar
dig, dan verzoek ik u dit in het keuringsrapport
op te nemen.
Wij weren hier in de commissie bij onze keuring
voor de jeugd alle „groote-menschendingen'
allerlei onderwerpen, waar een kind nog beter geen
kennis mee kan maken, erge ruwheid en misdadig-
onderwerpen en problemen, barbaarschheden en
griezeligheden, kortom al datgene, wat de jeugd
in zedelijk of geestelijk opzicht verkeerd kan beïn
vloeden of dat haar ernstig kan schokken.
Er zijn daarbij twee leeftijdsgroepen: kinderen
onder 14 jaar en kinderen van 14 tot 18 jaar. Ook
al weer, over de juistheid van die grenzen zullen
we het vandaag niet hebben. Ze zijn er en wij
hebben ermee te werken.
Onder de 14 jaar, dus ook voor zeer jonge kin
deren laten wij slechts volmaakt onschuldige din
gen toe. De kinderziel is teer en wij hebben ze te
beschutten tegen al wat haar zou kunnen schaden
en beleedigen.
Bevat een film wat meer sensatie en is ze iets
meer aangrijpend, dan komt ze al gauw in aan
merking voor plaatsing boven 14 jaar.
Het is moeilijk, zoo niet onmogelijk, om voor
deze indeelin'g scherpe grenzen te trekken. Dit is
een zaak van paedagogisch gevoel en paedago-
gisch inzicht.
In de practijk van onzen arbeid tusschen 1928
en 1940 is onze Commissie bij de keuring voor de
jeugd bij voorkeur aan den strengen kant geble
ven en ze deed dat in de grootst mogelijke eens
gezindheid. Natuurlijk voelt het eene lid een geval
soms wat anders aan dan zijn medelid en dat kan
ook niet anders. Het is hierbij dikwijls: Voelt u
dat wel? Maar 't is in zeker meer dan 95der ge-,
vallen mogelijk geweest om zonder hoofdelijke
stemming tot een eenparige uitspraak te komen.
Kerkelijke of politieke of nog andere richtingen
oefenden bij de keuring voor de jeugd in onze
commissie geen invloed van beteekenis uit. Als er