12 ven en voor lijkverbranding, voor een algemeene en voor een richtings-radio-omroep, voor of tegen een noodparlement. Men mag lofliederen zingen op bestaande wetten of ageeren voor de komst van nieuwedoch men mag niet aansporen tot overtreding van de geldende voorschriften. Men mag bij zijn propaganda vóór iets geen onbe hoorlijke aanvallen doen op tegenstanders en tegengestelde inzichten. Propaganda vóór iets is bijna altijd geoorloofd, doch bij propaganda tegen iets is opsassen de boodschap, want bij anti-propa- ganda is het .meestal ontzettend moeilijk, om geen onbillijkheden te begaan. Er zijn onder ons leden, voor wie het huwelijk een sacrament is en voor wie dus iedere echtschei ding een ernstige zonde beteekent. Doch er zijn onder ons ook hoogstaande menschen, die meenen dat zich gevallen kunnen voordoen, waarin het verbreken van huwelijksbanden geboden kan zijn en zelfs in moreel opzicht te verkiezen is boven het handhaven van een volkomen mislukt echtelijk bijeenblijven. Beide inzichten mogen in ons land verkondigd worden, ook in de film, mits het ge schiedt met den. ernst en de waardigheid, die dit ernstige probleem vereischt. En films, waarin van het huwelijk een spelletje gemaakt wordt en echte lijke trouw in vollen ernst als een te verwaarloozen bagatel wordt uitgebeeld, komen naar de meening van alle rechtschapen Nederlanders op een terrein, waar de landmijnen en tijdbommen van den strijd tegen de goede zeden dik gezaaid liggen. We moeten ook oppassen met niet te snel een bijzonder geval in ongunstigen zin te veralgemee- nen, als het onze eigen of een ons aanverwante bevolkingsgroep betreft. Ik bedoel dit: een film. waarin een advocaat van kwade zaken voorkomt, een onpaedagogische schoolmeester, een dwaze vader of moeder, een huichelachtige geestelijke, een landverraderlijke militair, een corrupte regeer der of ambtenaar, een valszingende tenor, een jokkende journalist, een zwart-handelende winke lier, een woekerprijzen-makende boer, een plicht- verzakende artsen waarin al deze personen of hun handelingen niet als goed of deugdelijk wor den uitgebeeldzulke films zijn nog geen aanvallen op den geheelen stand van advocaten, onderwijzers, ouders, geestelijken, militairen, amb tenaren, zangers journalisten, handelslieden, boe ren, medici. Zulke gevallen komen nu eenmaal voor niet waar? En een kunstenaar kan ze vaak niet ontberen bij zijn scheppenden arbeid. Als er geen duisternis was, dan ware het licht niet zoon heerlijkheid. Wit en zwart zijn beide noodig, voor het scheppen van contrasten, die tot de ziel spre ken. Men vindt ze overal, in elk kunstwerk, niet het minst in den Bijbel. Een anti-revolutionair lid onzer commissie, die helaas niet meer tot de leven den behoort, zei eens in een van onze algemeene vergaderingen: Naar een film met alleen brave menschen, zou niemand komen kijken. Als men aan een kunstwerk en dus aan een goede film één eisch mag stellen, dan is het wel die der waar achtigheid. Men zie dus in de uitbeelding van een mistas- tenden persoon, van welken rang of stand, van welk ambt of welke waardigheid ook, niet dadelijk een aanval op den geheelen stand, waartoe die persoon behoort. Is echter de uitbeelding een zoo danige, dat er gevaar bestaat voor de conclusie: Zoo zijn nu al die advocaten, al die dominees, die pastoors, die ministers, die officieren, die dokters enz., dan is er alle aanleiding voor de overweging van een verbod wegens strijd met de openbare orde. Wie meent, dat zulke onderscheidingen altijd met een handbeweging zijn af te doen, toont op deze dingen volstrekt geen kijk te hebben. Het gaat hierbij vaak om zeer kleine nuances, die voor ver schillende beoordeelingen vatbaar zijn, waarin de een met evenveel recht ja kan zeggen als de ander neen. Voor zulke problemen kan de film ons stel len. Meestal echter liggen de dingen klaar en duidelijk genoeg voor ons om spoedig en met be slistheid tot een oordeel te kunnen komen. En we bedenken steeds en in de eerste plaats: In het redelijke en het fatsoenlijke zijn de grootst moge lijke vrijheid van meeningsuiting artikel één van onze grondwet. In een principieel keuringsrapport, n.1. over de film ,,De weg terug", verklaarde de keuringscom missie: ..Zoolang men in ons land vrijelijk mag propa- geeren elke meening, die een anderen weg aan wijst als een beteren en daarbij niet aanspoort dit betere met geweld te nemen, of af te dwingen en het vertoonde zelf feitelijk niet in strijd is met de in ons land geldende opvattingen van de moraal of de openbare orde, mag een film of filmgedeelte niet voor verbod in aanmerking komen." Ik zou er wat voor voelen, om deze uitspraak in groote letters op de wanden van onze keurloka len te bevestigen. Hoezeer het van ons verlangd kan worden, niet alleen voor het publiek en de belanghebbenden doch ook voor het gezag van onze uitspraken, dat er in onze beslissingen een duidelijke lijn te her kennen is, toch moet anderzijds ook weer elk geval op zichzelf beschouwd worden, omdat elk geval weer anders is. Geen twee films zijn volkomen aan elkaar gelijk en de bijkomstigheden mogen we bij onze beoordeeling niet uit het oog verliezen. 't Gaat niet altijd en zelfs niet in de eerste plaats om wat er vertoond wordt, doch evenzeer om de modus quo, om de wijze van uitbeelding. Een prul- lige film zal zoo weinig effect sorteeren, dat het ,,erg" niet erg meer is, terwijl een artistieke uit beelding van hetzelfde onderwerp van veel grooter uitwerking zal zijn. Een ondeugend grapje zai

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 14