vooraanstaande vertegenwoordigers van het Ne-
derlandsche film- en bioscoopbedrijf zich beraden
over de toekomstige taak van den Bond. In een
rapport, dat terzake in 1943 is uitgebracht, wordt,
met betrekking tot de cultureele taak van de orga
nisatie verklaard, dat men deze meer dan voor
heen heeft te behartigen en dat het, om haar naar
behooren te vervullen, wenschelijk zou zijn zich
van advies te doen dienen door vertegenwoordi
gers uit het wetenschappelijke en cultureele leven.
Hun taak zou moeten bestaan uit het van advies
dienen inzake aangelegenheden in het algemeen,
de cultureele zijde van de film betreffende, in het
voorkeuren van scenario's voor in Nederland te
vervaardigen films en zoo mogelijk in het verke
nen van een keur aan Nederlandsch filmwerk,
welke keur een bijzondere aanbeveling zou kun
nen inhouden. Deze werkzaamheid werd gezien in
het perspectief van verdere, grootere mogelijk
heden.
Dit onderdeel van het in genoemd rapport ver
meld'program manifesteert zich in den installatie-
speech van den Bondsvoorzitter, elders in dit
orgaan afgedrukt. Dit is dus drie jaar later en
tien jaren na de herdenking van het veertigjarig
bestaan van de film. Haar gouden feest is sober
gevierd, maar het had tenminste inhoud. Als
vrucht van een natuurlijk groeiproces, dat gelijken
tred hield met de maatschappelijke evolutie en die
van het filmwezen in het bijzonder kon het de
evolutie, die zich in bedrijf en organisatie heeft
voorgedaan, niet duidelijk onderstrepen.
Deze Commissie moge er dan een zijn uit vele.
Zij moge niet omgeven zijn met het gezagsaureool
der overheid, zij is dan toch -een merkwaardig
staal van particulier initiatief, dat het soliditeits-
stempel draagt van ervaring en serieus overleg.
Wanneer wij gewagen van particulier initiatief
denken wij tegelijk aan hen, die bereid waren tot
de Commissie toe te treden. Zij hebben hierdoor
een groot vertrouwen gesteld in de organisatie,
waaraan zij hun naam thans verbonden hebben.
Zij zijn stuk voor stuk specialiteiten en doen ons
als zoodanig deelen in hun rijke kennis en kunde.
Hun jarenlange belijdenis inzake film en cultuur
zetten zij om in practijk op een wijze, waardoor
zij met de feiten, met de werkelijkheid, met direct
geïnteresseerden, met mogelijke tegenstanders
zelfs worden geconfronteerd. Dat is naar onze~
bescheiden meening ordelijke ordening, dat is syn
these zonder de fabriekmatigheid eener synthe
tische samenstelling.
Zij kan, mits goed begrepen, en indien volhard
wordt bij tegenheden, in velerlei vorm dienstig zijn
aan de ontwikkeling van het Nederlandsche film
wezen.
Niet zoo. organisch gegroeid, maar wel ver
klaarbaar is de ministerieele Commissie van over
leg en van advies voor vraagstukken betreffende
het filmwezen, die eveneens dezer dagen geïnstal
leerd is. Haar instelling is meer revolutionnair dan
voortspruitend uit de evolutie.
In de vooroorlogsche periode was de houding
der landsoverheid ten opzichte van het filmwezen
immers eene van onthouding en voornamelijk
voorzoover het plaatselijke autoriteiten aangaat,
zelfs veelal ook van kleineering en tegenwerking.
Het filmwezen moest zijn rechten en vrijheden
vaak verdedigen met een felheid, alsof film en
overheid natuurlijke vijanden waren. Het gevolg
was, dat het filmwezen ten onzent zich niet har
monisch heeft kunnen ontplooien en de belangstel
ling van overheidswege beperkt bleef tot de be
strijding van zedelijke en maatschappelijke geva
ren, zoodanig, dat het zedelijkheidsvraagstuk prac-
tisch het Nederlandsche filmwezen overwoekerd
-heeft.
De angstwekkend groote bemoeiing van de
overheid met het filmwezen na de bezetting had
daarom iets van een lawine. De hoeveelheid be
langstelling en energie, door gegadigden ge
spaard voor en vooral tijdens de bezetting,
toen zij met kans van slagen hun positie in den
naoorlogschen staat zouden voorbereiden, was
topzwaar geworden en stortte plotseling langs
vele wegen over het terrein der betrokkenen
uit. De ongemakken, hiermede gepaard gaan
de, zouden ten deele verdragen worden, zoo
lang men nog de restanten van den machts-
staat had op te ruimen. Een terugkeer naar den
rechtsstaat moest echter ook de onstuimige activi
teit van zoovele nieuwe en vaak ongeschoolde
openbare functionarissen geleidelijk invoegen in
het raam van onze staatsrechtelijke'practijk, zulks
mede in overeenstemming met onze democratische
maatschappij-opvatting. Indien dit niet zou ge
schieden, zouden trouwens de controleerende orga
nen des volks ongetwijfeld een hardhandig handje
helpen in de gewenschte richting.