BEWONDERING IN ENGELAND filmproducers van oneindig grooter en gewichtiger beteekenis, dan een zuiver commercieels aange legenheid". 2),e £mie „Duel achter het witte doek" In een zeer uitvoerige beschouwing over het conflict van eenige Amerikaansche filmmaatschap pijen met den Nederlandschen Bioscoop-Bond, schrijft dit weekblad in zijn nummer van 19 April onder meer: „De Europese en Russische film krijgt door het uitvallen van de grote Amerikaanse slokop een ongedachte en ongekende kans. Het moet gezegd, dat wij er, zo gezien, vooralsnog niet op zijn ach teruitgegaan: herinner u „Rode Aarde", „Sta- lingrad", „Regenboog". De Zwitserse film „La dernière chance" en de Franse ,,1'Eternel retour' zijn in aantocht". „De Linie" eindigt de beschouwing met: „Duidelijk is, dat ondanks de pogingen van de Bioscoop-Bond enerzijds om het conflict-zelf naar buiten steeds op commercieel terrein te houden en die van de Amerikanen anderzijds, om via diplo matieke druk, hun zin door te zetten, de werke lijke inzet er een is van culturele en artistieke waarden. De goede niet-Amerikaanse films ook de Nederlandse, mochten zij er komen! vinden een willige markt in Nederland. Zij krijgen zo een kans temeer, zich in eigen land te ontplooien. Tenzij er weer Hollywood-magnaten komen, die elke Europese acteur of actrice, elke regisseur, scenarioschrijver of camera-man, die iets belooft te worden, met zakken vol gouden dollars over de Atlantische Oceaan zullen lokken Ook in het buitenland trekt de strijd zeer de aandacht. Wij citeeren hier twee artikelen: één uit het te Londen verschijnend weekblad „De Stem van Nederland" (het vroegere Londensche „Vrij Nederland") en een uit „The Tribune". JD,e &teni lAcwt ïledciEaitd „De Wolf en de Zeven Geitjes" Onder dit opschrift schrijft de heer J. Wiersma in zijn beschouwing over den strijd van de Ame rikaansche Filmtrust contra de Nederlandsche bioscopen, o.m.: „Hoe is de situatie? De landen, die films in Nederland invoeren, zijn Engeland, Amerika, Rusland, Zweden, Zwitser land, Denemarken en België. Men weet, dat de invoer van films een kwestie van deviezen is, en dat daar zuinig mee moet worden omgesprongen. Men merke echter op, dat aan Amerika niet min der dan zestig procent van de voor filmimport be schikbare deviezen werd togewezen, en dat veertig procent van de in ons land vertoonde films Ame rikaansche producten zijn. Het is aan ons te be palen, welke hoeveelheden wij af zullen nemen, in dubbelen zin: naar de metrage, en naar kwali teit. En is nu eenmaal een( zij het niet princi pieel, dan toch gradueel, verschil in waardee ring tusschen vleesch en kunst-in-blik, welke door een variabele behoefte wordt beheerscht. De En- gelsche huismoeders hebben hun keus bepaald: eerst voedsel en dan films. Wij, in Nederland, verstaan den eisch van de Engelsche huisvrouwen. Doch de Amerikanen, althans een aantal groote Amerikaansche filmfabrieken, denken daar anders over. Die willen de dikste klonten uit de schrale Hollandsche pap visschen, en probeeren door een wel zeer rauwe machtspolitiek, de verhoudingen te forceeren, „Krankzinnige eischen" ten aanzien van de opbrengstpercentages, die de exploitanten af moeten staan, is één der middelen van de grove commercieele strategie, waarmee zij den strijd denken te voeren. Het gevolg van deze onredelijke eischen zal zijn, dat de theaterondernemer geheel afhankelijk wordt van den producent. Deze zal dan de theaters opkoopen, het eene na het andere, zoodat na verloop van tijd het geheele Neder landsche bedrijf in Amerikaansch bezit over zal kunnen zijn gegaan. Dit raakt het publiek in zoo verre, dat het onder andere belang heeft bij een redelijken toegangsprijs tot de bioscooptheaters, doch er zitten in deze interne ruzies en in deze dreigende financieele ontwikkeling naar volkomen afhankelijkheid van een toevallige financieele combinatie enkele elementen, die niet alleen de portemonnaie, doch eveneens de cultureele belan gen van ons volk raken. De Amerikanen, dat wil zeggen, de bedoelde kongsi van Amerikaansche filmfabrieken, zijn be gonnen met de Nederlanders de hier voor den oorlog aanwezige en daarna „ondergedoken" Ame rikaansche films, waar het bioscoopbedrijf con tractueel recht op had, te onthouden door be staande overeenkomsten te annuleeren. Dat deze lieden hiermee in tegenspraak komen met de een voudigste spelregels van een bonafide handel, be hoeft geen betoog. Voorts zegden deze Ameri kaansche ondernemingen het lidmaatschap van den Bioscoop-Bond op. Het is duidelijk, dat de recal citrante Amerikaansche filmtrust een machtspoli tiek wil voeren, waar niet alleen de Bioscoop- Bond, het lichaam, dat de belangen van het Ne derlandsche filmbedrijf in deze behartigt, zich zeer terecht krachtig tegen verzet, doch waartegen, naar de Bioscoop-Bond meedeelt, de Vereenigde 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 19