beoordeeling aan de Cultureele Advies Commissie werden voorgedraaid, zoozeer beneden de rede lijke eischen bleven, dat de commissie adviseerde deze films niet los te laten op een schrikachtig pu bliek zulks ten nadeele van de films, die wél de aandacht verdienen. Dit schijnt niet naar den zin te zijn van een filmblad, dat de films in kwestie, n.1. „Bezet Gebied" van Frans Dupont en „Ten hoogste negen jaren" van Alfred Mazure, in be scherming tracht te nemen. Weliswaar blijkt uit een beschouwing in bedoeld blad niet, dat de auteur de films heeft gezien, maar de meening wordt toch verdedigd, dat beide films recht heb ben op vertooning. Dit is min of meer het hek van den dam. Alom verneemt men het bezwaar, dat sommige Nederlandsche films niet goed genoeg zijn en hier worden twee ontegenzeggelijk mis lukte films verdedigd op geen anderen grond, zoo lijkt het wel, dan dat zij een welkome gelegenheid bieden om aan een critisch humeurtje toe te geven. Niets zou ondergeteekende liever hebben ge zien dan dat zoowel Dupont als Mazure met fraaie films voor den dag waren gekomen. We kunnen ze waarlijk wel gebruiken en we zitten eenvoudig op het vinkentouw om ze te snappen, maar de eerlijkheid gebiedt, de zaken in het oog te vatten en te zeggen waar het op staat. Unaniem waren de commissieleden van oordeel, dat de film van Dupont (kosten honderd en twintig dui zend gulden!) niet geschikt is ter vertooning, al thans niet kan gelden als een film, die men eenigszins zou kunnen aanbevelen. Wil men de film toch vertoonen, men ga zijn gang, maar men kan van de commissie niet verlangen, dat zij mooi zal vinden wat ze niet bewonderen kan. Even unaniem was de commissie van oordeel, dat de film van Mazure in alle opzichten mislukt is en spot met de film en den goeden smaak, die in de Dick Bos-mentaliteit nu eenmaal geen bescherm heilige kan aanvaarden. Deze oordeelen kloppen volledig met die van verschillende lieden, die de films buiten de commissie hebben gezien en die met een zekere verontwaardiging de vraag stel den, hoe men in 's hemelsnaam na het zien van deze films „de Nederlandsche filmmakers" nog in bescherming kan nemen. Wij denken daar anders over en maken zonder veel moeite de distinctie tusschen „de Nederland sche filmmakers" en een paar mislukte projecten en gaan zelfs zoover, dat wij van een man als Dupont waarlijk nog wel eens goede films tege moet zullen zien en dat een sterke bezinning en een redelijke routine ook Mazure den juisten weg zullen kunnen wijzen, In het algemeen echter houde men ons ten goede, dat wij de grootste aandacht zullen schen ken aan de beste films. In het bovenaangeduide „protest" wordt de suggestie gewekt, als zouden de „bioscoophee- ren" de film van Dupont laten liggen tot het na jaar om de kansen op gewin grooter te maken. Deze geestigheid zou den indruk kunnen wekken als hadden de bioscoopeigenaren een run ontke tend om de film te pakken te krijgen. Ware dit zoo, dan zou alle grond voor een protest ontbro ken hebben. Edoch: de commissie is niet op „ver wachtingen" afgegaan, zooals de protesteerende opponent, maar op feiten en beoordeelingen, en dit is de eenige eerlijke manier om te bevorderen, dat onze filmkunstenaars „naar verdiensten" worden geëerd. We laten dus dit intermezzo voor wat het is en willen nog even de aandacht vestigen op de samenwerking die is ontstaan tusschen de com missie en bepaalde instanties uit het Nederland sche openbare leven, die filmplannen koesteren en daarvoor de medewerking van de commissie inroepen. Zooals bekend mag verondersteld wor den, hebben tal van ondernemingen of instituten nu en dan het voornemen een film te laten ver vaardigen, waarvan zij dan hopen, dat zij in de Nederlandsche bioscopen zullen vertoond wor den. Zij mogen evenwel bedenken, dat zulks alleen dan geschieden kan, wanneer de film in kwestie aan bepaalde eischen voldoet. Dit wetend, rich ten zij zich tot de Cultureele Advies Commissie om in samenwerking te kunnen geraken tot een product, dat niet kan beschouwd worden als het gevolg van een of andere avontuurlijk onderne men. Het komt voor, dat twee initiatieven, vol ledig aan elkaar gelijk, gelijktijdig worden uit gewerkt, met het gevolg dat een van de twee niet aan zijn trekken komt. Een tijdige samenwer king met de commissie zal zulke rampen voorko men. En zooals het zaak is, aan iedere goede film de kansen te geven, die door iedere slechte film onmogelijk worden gemaakt, zoo is het even eens zaak alle dubbele werkzaamheden en de daarmee gepaard gaande dubbele geldelijke uit gaven te voorkomen. Ziedaar enkele kanten van de werkzaamheden der Cultureele Advies Commissie. Er zijn nog andere facetten aan deze werkzaamheden, waar op wij gaarne bij een volgende gelegenheid de aandacht willen vestigen. A. VAN DOMBURG, Voorzitter Cultureele Advies Commissie.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 10