den toeschouwer dwingen een onderwerp te aan vaarden ente waardeeren. Waaraan deze waardeering dan precies ontspruit, zal men veelal niet kunnen verklaren of verkeerd uitleggen. Déze opvoeding is echter een tweede etappe en van later zorg. Want hoofdzaak is dat den zoekenden eerst vaste grond onder de voeten komt, waarmede zij vertrouwd geraken. De geologische gesteldheic van dezen bodem is eerst op het volgende college aan de orde. Er is voldoende critisch onderscheid bij het publiek om gemobiliseerd te worden tot een duizendkoppigen draak die den filmdraak verslaat! Het bioscooppubliek van den tegenwoordigen tijd is een bonte, van haar evenwicht losgeslagen menigte, op sensatie én genot belust. Maar omdat overdaad nog steeds schaadt en genot" niet iden tiek is met genieting", voorts omdat bij de meesten nog wel een spoortje gezond oordeel aanwijsbaar is, voelt men zich onvoldaan. Het huidige bioscoop publiek omvat alle standen en gezindheden, de hoogleeraar woont dezelfde voorstelling bij als de arbeider en heeft misschien wel naast hem plaats genomen. In de massa als zoodanig is evenwel geen onderscheid te bekennen. Over iedere film bestaat uiteindelijk slechts één meening, die van ,,het" publiek; deze meening behoeft niet eenslui dend te zijn met die van bepaalde, bijvoorbeeld intellectueel bevoorrechte groepen en enkelingen. maar de fneéning blijft niettemin bestaan en de ondernemer bespeurt haar in zijn beurs. Hoe ge vulder de beurs, des te beter is een film er bij het publiek ingegaan? Goed, maar dan blijft toch nog altijd dat spoortje gezond oordeel over en dat ge voel van onvoldaanheid. Men roemt een film en men weet niet waarom. Men veroordeelt een film en men weet niet waarom, althans niet precies waarom. Eenvoudig omdat men een film niet op de juiste wijze ziet en ook niet kan zien bij gebreke aan kennis der film-artistieke mogelijkheden. De atmosfeer van het bioscooptheater, de intensiteit waarmede ook een slechte film onze aandacht dwingend vestigt op het projectiescherm beletten verder den meesten bioscoopbezoekers onbevangen en objectief tegenover het vertoonde te staan. Welke middelen nu staan ons ten dienste om het inzicht in de filmkunst te corrigeeren en te verrijken? Het zou ons te ver voeren al deze mid delen hier te gaan opsommen en toelichten. Van daar dat wij ons tot de vermelding van een tweetal der voornaamste middelen zullen bepalen. Zoo zou immers het belangrijkste middel eigenlijk moeten zijn een grondige theoretische scholing en prac- tische ervaring; kennis dus van de begrippen die aan den artistieken uitingsvorm ten grondslag lig gen en wetenschap van de historische lijnen waar langs de filmkunst zich bewogen heeft. Dit alles in het bestek van het onderhavige artikel samen te vatten, zou ondoenlijk zijn, al mag de wensche- lijkheid van een en ander stellig niet worden ont kend en al is geen twijfel mogelijk, dat in den loop der jaren aan deze behoefte tegemoet zal worden gekomen. Daar is echter een tweede, zeer belang rijk middel denkbaar, te weten verbetering van het product, waardoor men ook zonder het verleden van de filmkunst te kennen, door steeds opnieuw geconfronteerd te worden met kunstzin, bescha ving en goeden smaak, misschien niet zal leeren te analyseeren, maar dan toch wel te onderscheiden; wellicht intuïtief, maar te doeltreffender. Wij zui len echter voor het oogenblik nog een geheel ander middel uitvoerig ter sprake brengen, een middel dat eigenlijk als eerste maatregel dient te worden toegepast, een paardemiddel zelfs, zoo krachtig zal het kwaad in den wortel moeten worden aange tast: de disciplineering van het publiek. De oorlogsjaren hebben te dien opzichte een groote ravage aangericht. De tijd ligt nog niet zoover achter ons, kort na de bevrijding, dat een onafzienbare menschenmenigte voor het theater loket placht post te vatten, urenlang wachtende, vaak den geheelen nacht, om dan eindelijk een plaatsbewijs te kunnen bemachtigen voor een of andere middelmatige Shaeff-filmvertooning. Te genwoordig is de belangstelling voor het bio scoopbezoek niet meer zoo abnormaal groot. Maar de mentaliteit van het publiek is dooreengenomen niet veel veranderd vergeleken bij het vorige jaar. Iedere herinnering aan het vóór den oorlog ver toonde schijnt in het vergeetboek te zijn geraakt, ondanks de vele reprises van oude films. De naam van een bekenden regisseur zegt den meesten niets meer, of in elk geval minder dan hij ooit gezegd heeft; hoogstens weet men nog enkele namen van groote Amerikaansche filmster ren in het geheugen terug te roepen. Een filmver- tooning is weer een kijkspel" geworden, zooals heel vroeger, een wijze om den tijd zoo gemakkelijk en zoo snel mogelijk te verdrijven. Velen zullen het betreuren, dat „rijvorming" vandaag niet meer in dié mate aan de orde is als eenige maanden terug. Rijvorming is een van de na-oorlogsche weeën die dezen ontwrichten tijd kenschetsen en nog altijd zeer in trek. Rijvorming valt te constateeren op elk gebied. Wanneer eenige willekeurige, lang ontbeerde eetbare of in ander opzichfcjt nuttige materie ten verkoop wordt 'aangeboden, kan de bieder vast en zeker op een verheugende schare kooplustige klanten rekenen, die elkaar keurig in het gelid met vreugde begroe ten, het buitenkansje met beide, in dit geval met vede handen aanvattende, nu men elkaar met een gevoel van saamhoorigheid in de overtuiging kan sterken werkelijk niets beters te doen te hebben in dezen tijd van arbeidsschuwheid en arbeids-onver- mogen. Wanneer rijvorming zich echter kan voor doen op theatergebied, mag men zich met een be- schavings-vernisje tooien; déze rijvorming heeft een cultureelen en intellectueelen „toets", waaruit dan

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 5