HET BIOSCOOPPROGRAMMA door mr. R. F. Bordewijk (II) Bij geen enkele andere kunst wordt en in zeke ren zin moet het programma uit zoo geheel en al van elkaar verschillende grootheden worden sa mengesteld dan alleen bij de film. Vergelijken wij het bioscoopprogramma bijvoorbeeld eens met het muziekprogramma, een vergelijking die de meeste voofr de ha.nd liggende, maar nog niet overeen komstige gezichtspunten opent. Dan blijkt ons dat ieder muziekprogramma van welk genre ook min of meer homogeen van samenstelling is. In een programma van klassieke composities zullen geen werken van Johann Strauss of Léhar een plaats krijgen en evenmin zulllen bij een manifestatie op jazzgebied de swingliefhebbers een toegift bestaan de uit een werk van Beethoven voorgezet krijgen. Het bioscoopprogramma biedt ons echter steeds naast de hoofdfilm, of deze nu van komischen of dramatischen aard is en al dan geen kunstwaarde heeft, eenige bijfilms waarin de luchtige toets do mineert. Hetzelfde verschijnsel als bij de muziek nemen wij waar bij de opera en bij het tooneel; hier wordt de samenstelling van het programma in den regel op al heel ongecompliceerde wijze bepaald door de lengte van het uit- of opgevoerde, die geen aanvulling toelaat. Terwijl ook bij het ballet en bij den dans dezelfde richtlijnen aanwijs baar zijn, die het muzikaal programma tot een eenheid maken. Wanneer het ballet Jooss optreedt, zal men de revuegirls van de Folies Bergère rustig laten daar v/aar zij thuisbehooren. zooals men ook wanneer een vermaarde danseres ons door haar gave in verrukking brengt, geen tap-danser bij de zelfde gelegenheid zijn kunsten zal laten vertoonen. Behoeft dus nog te worden opgemerkt, dat men bij een optreden van Charlotte Kohier geen confe rencier voor een komische „noot" zorg laat dragen? Bepalen wij ons hierna weer tot de film, dan zien wij dat hoe de hoofdfilm ook is uitgevallen, in ieder bioscoopprogramma een binnen- en buiten- landsch wekelijksch journaal zijn opgenomen en verder naar gelang van den beschikbaren vertoo- ningstijd een teekenfilm en (of) een documentaire. Het journaal draagt een reportagekarakter en zijn artistieke mogelijkheden zijn hierdoor beperkt, al is het weinig superieur journaal van den tegen- woordigen tijd toch van betere hoedanigheid denk- baan. Wij herinneren slechts aan de vóór den oor log vertoonde Éclair-journaals en den March of Time. De teekenfilm is in het bioscoopprogramma een luchtig!, steeds welkom divertissement van typisch filmische" geaardheid, maar meestal te verstard en volgens een te algemeen gangbaar schema opgebouwd om tot artistieke topprestaties te leiden. De documentaire tenslotte kan, maar dan ook kan alleen van artistieken huize zijn, van zeer goeden artistieken huize zelfs, indien, de maker van den filmischen uitdrukkingsvorm vóór alles door drongen is en de leerzaamheid van een onderwerp bij hem in de tweede plaats komt, terwijl deze leerzaamheid het aanzien krijgt en gerechtvaar digd wordt dóór den vorm. Het bioscoopprogramma is dus van een bonte verscheidenheid die, gelijk in den aanhef van dit artikel reeds werd opgemerkt, zelfs noodzakelijk is. Anders immers dan bij de muziek waar slechts het oor functionneert, anders dan bij het tooneel dat naast een „hoorspel" in de eerste plaats een „Augenspiel" is, worden bij de moderne geluids film oog en oor op gelijke wijze ingeschakeld, waar dan nog bijkomt dat het verstandelijk opne mingsvermogen geactiveerd wordt: want de „draad" van een film is vooral in den aanvang door een sneller opgevoerd tempo moeilijker te vatten dan die van een tooneelstuk. En het gezegde geldt ten opzichte van alle films, ook de slechtste, waarbij noch aan het beeld noch aan het geluid noch aan den inhoud eenige aandacht werd be steed. Het zien zelfs van een amusements film bé- teekent in de practijk inspanning en daardoor zoo veel minder: ontspanning. Wat zouden wij dus zien gebeuren, indien het bioscoopprogramma al leen zou bestaan uit documentaires of experimen ten? Dat een afgetobt publiek de zaal zou verlaten om daarin waarschijnlijk niet terug te keeren. Het bioscoopprogramma moet nu eenmaal een afwisse lend karakter dragen, waar dan nog bijkomt dat zekere normen van „gewoonterecht" in den loop der jaren een rol zijn gaan spelen en het ge meengoed zijn geworden van den gemiddelden bioscoopbezoeker. Het journaal bijvoorbeeld is zoo ingeburgerd, dat het niet meer kan worden gemist, Hetzelfde geldt de teekenfilm, terwijl ook ten aanzien van programmavolgorde en vertoonings- duur van een voorstelling de practijk zichzelf heeft opgelost. Zoo zal het journaal nooit na de hoofdfilm vertoond worden men betrede echter eens de concertzaal en merke op hoe na een groote symphonie zeer wel een kleine suite mag worden uitgevoerd evenmin zal een toeschouwer alleen met een hoofdfilm tevreden zijn: de illusie die zich op het projectiescherm afteekent is nu eenmaal van een bizonderen aard en verdrijft den tijd snel ler dan wanneer men manifestaties op ander kunst gebied ondergaat. Zoo op het eerste gezicht schijnt het dus al rozengeur die rond ons opstijgt en al maneschijn waarin wij ons baden, indien wij het bioscooppro-' gramma onder de loupe .nemen. Laat ons echter 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 13