ïlede u-cun den UoakgMtek Hierna hield de Voorzitter de volgende rede: „Sedert den 12en November van het vorig jaar, waarop Gij aan dit Hoofdbestuur Uw vertrouwen hebt geschonken, is er in den kring onzer orga nisatie heel wat gebeurd. Wij zijn opgetreden te midden van ernstige geschillen, welke ons en eenige buitenlandsche leveranciers verdeeld hiel den en dat op een oogenblik, waarop wij al onzr krachten van noode hadden om onze organisatie te restaureeren en haar de plaats te geven, welke haar overeenkomstig haar beteekenis in het maat schappelijk bestel van ons land toekomt, op een oogenblik, waarop wij in- en extern nog zooveel moeilijkheden hadden te overwinnen, en ons had den moeten bezinnen op de taak, die ons in het belang van ons mooie bedrijf te wachten stond. Laat mij, alvorens ik hierop nader inga, in het kort de werkzaamheden van het Hoofdbestuur samenvatten, voor zoover zij niet onmiddellijk tot het operatieterrein van dit college als oorlogska binet behoorden. In de eerste plaats gewaag ik van onze betrekkingen, die wij in de afgeloopen maanden met de Overheid hebben onderhouden. Deze betrekkingen waren van den meest vriend- schappelijken aard en voorzoover bepaalde inzich ten niet door ons gezamenlijk konden worden ge deeld, hebben wij toch immer een basis weten te vinden, waarop wij in het belang van het algemeen tot constructieven arbeid konden komen. In het bijzonder heeft onze vertegenwoordiging in de Ministerieele Adviescommissie voor het Film wezen goede vruchten afgeworpen. Zooals U be kend hebben behalve ondergeteekende in deze Commissie zitting de heeren Miedema en Bosman. Naar het uiterlijk zijn er wellicht weinig resulta ten, maar vast staat, dat de vorm van overleg, welke door dezen commissorialen arbeid is ge schapen, het zoo noodige contact tusschen onze organisatie en ons bedrijf aan den eenen kant en de Overheid aan den anderen kant, garandeert. In dit vérband breng ik gaarne hulde aan den Voorzitter der Ministerieele Adviescommissie, den heer Mr. Le Poole, en het Hoofd van de Af deeling Film van het Departement van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen, den heer Ir. H. J. de Jong. Met erkentelijkheid herinner ik tevens aan het contact, dat wij op zoo prettige wijze met tal van departementale en gemeentelijke autoriteiten heb ben onderhouden en aan de medewerking, welke wij in vele gevallen van onderscheidene instan ties mochten ondervinden. Zeer in het bijzonder dank ik de Nederlandsche Pers voor de sympathie, welke wij in velerlei op zicht als gevolg van de vele ondervonden moei lijkheden mochten genieten. Van belang ook waren in de afgeloopen periode onze betrekkingen met het buitenland. Wij hadden een goeden informatiedienst opgebouwd, welke ons op beslissende oogenblikken zeer te stade is gekomen. Een folder over het werk en de betee kenis van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, in Amerika verspreid, trok daar opmerkelijke be langstelling. Het Bondswerk stond in het midden van de belangstelling van het buitenlandsche zusterbedrijf, hetgeen zich heeft gemanifesteerd in vele buitenlandsche bezoeken aan het Bondsbu reau uit practisch alle oorden der wereld. Met genoegen denk ik terug aan de besprekingen, welke wij hebben gehad met onze Fransche vrien den en onze Belgische buren. Deviezenregeling In vogelvlucht onze interne organisatorische werkzaamheden overziende, maak ik in de eerste plaats melding van onze deviezenregeling, een resultaat, dat door langdurige onderhandelingen tusschen het Hoofdbestuur en de Ministers van Onderwijs en Financiën, alsmede de Nederland sche Bank en den Centralen Dienst van In- en Uitvoer is tot stand gekomen. De gegevens dien aangaande zijn U voldoende bekend, doch ik wil hier nog wel eens met nadruk wijzen op het groote belang, dat aan deze regeling gehecht moet wor den. Zij maakt ons het bedrijf mogelijk op een wijze, die gunstig afsteekt bij de eindelooze moei lijkheden, welke andere takken van bedrijf op dit terrein ondervinden. Het Bureau van den Bond is erin geslaagd in de afgeloopen maanden met een minimum aan personeel regelingen te treffen, waardoor de filmvoorziening van ons land op zoo soepel mogelijke wijze is geschied. Ik veroorloof mij op de betrokken importeurs een dringend beroep te doen met verantwoorde lijkheid voor hun taak te werk te gaan, daarbij beseffend, dat het geld, dat zij besteden, niet alleen van hen is, maar voor een deel ook van het geheele Nederlandsche volk. Van den anderen kant weet ik mij zeker de tolk van het Hoofdbe stuur indien ik onze leden-filmverhuurders dank breng voor datgene, wat zij vaak met beperkte middelen en mogelijkheden op de internationale markt tot stand hebben gebracht. Ik kan U intusschen mededeelen, dat de con dities, waarop deviezen voor het nieuw ingetre den deviezenjaar zullen worden verstrekt, nog zullen worden uitgebreid en aan het Bondsbureau bij het verleenen van importvergunningen meer nauwkeurige richtlijnen zullen worden gegeven. Het Bondsbureau is daarbij volkomen geautori seerd. Het treedt op als autonoom Deviezeninsti- tuut zonder rechtstreeksche inmenging van het Hoofdbestuur en de leden gelieven wel te beden ken, dat zij zich terzake aan de instructies en de beslissingen van het Bureau hebben te onder werpen. Over het beleid van het Bureau inzake

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1946 | | pagina 3