RAAD VOOR DE KUNST INGESTELD
In de Nederlandsche Staatscourant van Dinsdag
10 Juni 1.1. (No. 109) is verschenen het navol
gende Koninklijk Besluit:
28 Mei 1947
No. 7.
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods,
Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz., enz.
Op de voordracht van Onze Minister van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen van 20 Mei
1947, no. 1672 1, Kabinet;
Overwegende, dat het wenselijk is als voorlo
pige maatregel een college in het leven ite roepen,
bestemd om Onze Minister van Onderwijs, Kun
sten en Wetenschappen bijstand te verlenen en
van advies te dienen op het gebied der kunsten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1.
1. Ingesteld wordt een Voorloopige Raad voor
de Kunst, hierna genoemd: de Raad.
2. De Raad is gevestigd te c-Gravenhage.
3. De Raad heefit tot taak Onze Minister van
Onderwijs, Kunsten ten Wetenschappen! (hierna
genoemd: Onze Minister) desgevraagd of eigener
beweging van advies te dienen betreffende vraag
stukken, gelegen op het gebied der kunsten. Hij
verricht voorts de werkzaamheden, hem bij of
krachtens dit besluit opgedragen.
Artikel 2.
Het in het derde lid van artike1 1 bedoelde ad
vies zal o.m. kunnen betreffen de wijze, waarop:
a. een voortdurende samenwerking kan worden
verkregen tussen de Overheid, de kunstenaars en
alle groepen, die op enigerlei wijze deelhebben
aan het scheppen en verbreiden van kunstwerken;
b. kan worden bevorderd, dat alle bevolkings
groepen het genieten van kunstuitingen deelachtig
kunnen worden;
c. kunstbeoefening door beroepskunstenaars
en amateurs op zo hoog mogelijk peil kan worden
gebracht.
Artikel 3.
1. Onze Minister verdeelt de Raad in 5 secties,
te weten:
a. een sectie algemene zaken, die de algemene
vraagstukken, gelegen op het gebied van de an
dere secties behandelt;
b. een sectie voor de muziek en de dans;
c. een sectie voor het toneel en de letteren;
d. een sectie voor de gebonden- en de moder
ne beeldende kunsten en de bouwkunst;
e. een sectie voor de filmkunst.
2. Onze Minister kan andere secties instellen
en de indeling der secties wijzigen. De secties
kunnen zich splitsen in subsecties.
Artikel 4.
1. De Raad bestaat uit ten minste 30 en ten
hoogste 50 leden.
2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzit
ter en de overige leden van de Raad worden door
Ons benoemd.
3. Onze Minister wijsit de leden aan, die in
elke sectie zitting zullen hebben, en bepaalt tevens,
wie van hen als voorzitter, respectievelijk plaats
vervangend voorzitter der sectie zal optreden.
4. Om de twee jaren, voor het eerst op 31 De
cember 1948, treedt een derde gedeelte van de
leden af volgens een door Onze Minister op te
stellen rooster. De aftredenden zijn terstond voor
éénmaal weer benoembaar.
5. Van de leden zal voor ten naastebij 50%
bestaan uit kunstenaars, 25 uit hen, die, zonder
zelf kunstenaar te zijn, als vertegenwoordigers
van het artistieke leven in Nederland kunnen wor
den beschouwd, en 25 uit vertegenwoordigers
van het kunstminnend publiek.
Artikel 5.
Aan de Raad wordt een secretaris en, zo nodig,
één of meer adjunct-secretarissen toegevoegd. Zij
worden door Onze Minister benoemd.
Raps voordal zij zich verpopt om haar gedaanteverwisseling
tot vlinder te ondergaan. Uil de lileurenjilm
„METAMORPHOSir
van H. van der Horst