VAN DEN NEDERLANDSCHEN BIOSCOOP-BOND
HET STUDIO VRAAGSTUK OPGFXOST
1
REDACTEUR: j. G. j. BOSMAN, AMSTERDAM
Zooals den leden welbekend is, bestond er in
Nederland na de Bevrijding practisch geen be
hoorlijke gelegenheid meer tot het vervaardigen
van hoofdfilms; de studio in Wassenaar was ver
woest en die in Duivendrecht was door den be
zetter leeggehaald. N
De Commissie voor het Filmwezen, welke door
den Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten
schappen mede ter oplossing van het studio
vraagstuk met ingang van 1 Maart 1946 was
ingesteld, en waarin vertegenwoordigers van het
Hoofdbestuur van den Nederlandschen Bioscoop-
Bond zitting hebben, heeft destijds een on
derzoek doen instellen naar de mogelijkheden tot
het stichten van een behoorlijk productiecentrum
in ons land. Daarbij kwam vast te staan, dat voor
het opnieuw installeeren van de filmstudio in
Duivendrecht, de voormalige Ufa Filmstad, en het
op gang brengen van de productie aldaar naar
schatting een kapitaal van zes a zeven ton zou
moeten worden gefourneerd.
Een bezwarende omstandigheid was, dat de
vroegere eigenares van de thans onder beheer
staande studio, inmiddels een actie was begonnen
om rechtsherstel te verkrijgen of althans toestem
ming om tijdelijk zelf het beheer te mogen voeren.
De vertegenwoordigers van het Hoofdbestuur
hebben in de vergaderingen van de Commissie
voor het Filmwezen naar voren gebracht, dat aan
een eventueele gegadigde, met het oog op de
amortisatie van de geïnvesteerde gelden, een huur-
termijn van minstens drie tot vijf jaar zou moeten
worden toegestaan, zulks mede in verband met
den leveringstermijn van bepaalde apparaten en
de mogelijkheid van rechtsherstel op korten ter
mijn van de voormalige eigenares, de N.V. Cine-
tone. Tevens wezen zij erop, dat bij de weder in
gebruikneming van deze studio ook onafhankelijke
productiegroepen een kans zouden moeten krijgen
tot het vervaardigen van films en dat ook de
zelfstandige filmers voor het vervaardigen van
hun werk mogelijkheden zouden moeten heb
ben. Daar vanzelfsprekend het toezicht op de
verdeeling van de bezetting en op de tarieven
hierbij een groote rol zou gaan spelen, zou het
aanbeveling verdienen dat een eventueele gega
digde in dit opzicht de noodige garantie zou geven
door zich te stellen onder een onpartijdige con-
troleerende instantie, welke tot taak zou heb
ben, toe te zien, dat het publiek belang zoowel als
het algemeen bedrijfsbelang, zou worden nage
leefd. Namens het Hoofdbestuur is hierin duidelijk
in principe de bereidheid tot uiting gebracht om
de verantwoordelijkheid voor de inrichting en het
beheer van een centraal studiobedrij f op zich te
nemen.
Het Hoofdbestuur van den Nederlandschen
Bioscoop-Bond deelde met het Ministerie van
OFFICI EEL ORGAAN